Alle kabinetten die zijn afgetreden in Nederland
Sinds we in Nederland min of meer vrije verkiezingen kennen met een parlement, 1848, zijn er 23 kabinetten afgetreden. Soms wisten ze de zaak weer te lijmen en gingen ze vrolijk verder. Reiskosten, Srebrenica, Ayaan, de LPF en Afghanistan, weten we ze nog? Lees hier meer over alle kabinetten die zijn afgetreden in Nederland.
Lees hier ->>> meer over Nederlandse politiek en hier ->>> meer over de politiek in het algemeen op deze website.
Alle kabinetten die zijn afgetreden in Nederland
1. Kabinet treed af vanwege verwerpen Spoorwegwet – 1860
Op 8 februari 1860 verwierp de Eerste Kamer na een debat dat 4 dagen duurde met 20 tegen 17 stemmen een wetsvoorstel inzake de aanleg en exploitatie van de Noorder- en Zuiderspoorweg. Daardoor viel het kabinet-Rochussen.
Het kabinet stelde voor particuliere maatschappijen concessies te verlenen voor de aanleg van deze spoorlijnen, waarbij de staat subsidie zou verlenen voor de bruggen over de grote rivieren.
Tegen het wetsvoorstel werden als enkele bezwaren aangevoerd: er kon beter worden gekozen voor aanleg van staatswege, de zuiderspoorlijn zou Rotterdam te veel bevoordelen ten opzichte van Amsterdam en bepaalde regio’s (Noord-Holland, Friesland) voelden zich benadeeld.
Het kabinet-Rochussen was een liberaal-conservatief Nederlands kabinet dat regeerde van 18 maart 1858 tot en met 23 februari 1860.
2. Kabinet treed af vanwege verwerpen oorlogsbegroting – 1907
Op 9 februari 1907 verwierp de Eerste Kamer met 27 tegen 17 stemmen de begroting van Oorlog voor 1907. Het kabinet-De Meester diende na deze nederlaag zijn ontslag in. Na mislukte pogingen om een nieuw kabinet te vormen, waarbij onder meer Senaatsvoorzitter Schimmelpenninck van der Oye als informateur optrad, kwam het kabinet op 7 april 1907 terug op die ontslagaanvrage. Alleen minister Staal werd na de crisis vervangen.
De begroting van Oorlog voor 1907 bevatte een groot aantal bezuinigingen. Onder andere het zogenaamde ‘blijvend gedeelte’ (het deel van het leger dat in de winter onder de wapenen bleef) zou worden afgeschaft.
In de Tweede Kamer was de begroting op 21 december 1906 in de zogenaamde ‘Nacht van Staal’ met 60 tegen 38 stemmen aangenomen, doordat minister Staal via twee toezeggingen alsnog voldoende steun van de rechterzijde had weten te krijgen om zijn begroting te ‘redden’.
In de Eerste Kamer wees ‘rechts’ (katholieken, christelijk-historischen en antirevolutionairen) de begroting evenwel unaniem af, waarbij ook de liberaal Samuel van Houten hun zijde koos. Wel verklaarden de diverse sprekers van ‘rechts’ dat zij niet het gehele kabinetsbeleid wensten af te keuren.
Na de crisis regeerde het kabinet nog tot december 1907. Toen verwierp de Tweede Kamer de begroting van Oorlog voor 1908 en kwam het kabinet definitief ten val.
Het kabinet-De Meester was een Nederlands kabinet tussen 1905 en 1908. Het kabinet, een coalitie tussen liberale en vrijzinnig-democratische ministers, beschikte noch in de Eerste Kamer noch in de Tweede Kamer over een meerderheid. Maar aangezien het kabinet werd gedoogd door de Sociaaldemocraten, kon het kabinet enkele jaren regeren.
3. Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I treed af vanwege verwerpen Dienstplichtwet – 1921
Op 16 juni 1921 diende het kabinet Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I zijn ontslag in vanwege verwerping van artikel 27 van de ontwerp-Dienstplichtwet. Het kabinet stelde voor het leger samen te stellen uit ‘kerntroepen’ en ‘reservetroepen’. Ook de minister van Financiën raakte in politieke problemen door verwerping van zijn wetsontwerp over de grondbelasting.
Na de crisis, die 24 dagen duurde, keerde het kabinet in gewijzigde samenstelling terug.
Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck I bestond uit een coalitie van de RKSP, ARP en CHU.
4. Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II treed af vanwege verwerpen Vlootwet – 1924
De Vlootwet 1924 was een door minister van Financiën Hendrikus Colijn in 1923 ingediend wetsontwerp dat beoogde de samenstelling en sterkte der zeemacht en aanleg van steunpunten en versterkingen in Nederlands-Indië vast te stellen door middel van een aanzienlijke versterking van de vloot.
De Vlootwet werd op 26 oktober 1923 in de Tweede Kamer verworpen met 50 tegen 49 stemmen. Behalve alle oppositiepartijen stemden ook 10 dissidenten van de Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) tegen. Daarop werd het kabinet Kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II demissionair. Omdat de formatie van een nieuw kabinet begin 1924 niet lukte, werd het ontslag van het kabinet niet door koningin Wilhelmina ingewilligd.
Het kabinet-Ruijs de Beerenbrouck II bestond uit een coalitie van de RKSP, ARP en CHU.
5. Kabinet-Colijn treed af vanwege de ‘Nacht van Kersten’ – 1925
In november 1925 viel het eerste kabinet-Colijn nadat de vier katholieke ministers hun ontslag hadden genomen. Reden was de aanvaarding van het amendement-Kersten waardoor op de begroting voor Buitenlandse Zaken het geld voor het gezantschap bij de paus werd geschrapt.
Het amendement kreeg steun van regeringsfractie CHU. Het was op woensdagmiddag 11 november 1925 dat dit amendement werd aangenomen, nadat het rond half één in de daaraan voorafgaande nacht door ds. Kersten namens de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) ingediend en naar hem genoemd werd.
Het eerste kabinet-Colijn bestond uit een coalitie van de RKSP, ARP en CHU.
6. Kabinet-Drees-Van Schaik treed af vanwege de Nieuw-Guineacrisis – 1951
Op 23 januari 1951 viel het kabinet-Drees-Van Schaik, nadat de VVD-fractie met een motie van wantrouwen was gekomen, die was gericht tegen het regeringsbeleid inzake Nederlands-Nieuw-Guinea. Het feit dat de VVD die motie steunde, was voor VVD-minister Stikker reden om zijn ontslag aan te bieden, en dat leidde tot een kabinetscrisis.
De VVD verweet haar eigen minister Stikker dat hij zich in het kabinet niet had verzet tegen het voorstel van minister Van Maarseveen om de soevereiniteit over Nieuw-Guinea over te dragen aan de Nederlands-Indonesische Unie.
Nadat pogingen om een vijfpartijenkabinet te vormen waren mislukt, keerde het kabinet-Drees I in enigszins gewijzigde samenstelling terug. De kwestie-Nieuw-Guinea werd voorlopig ‘in de ijskast’ gezet.
Het kabinet-Drees-Van Schaik bestond uit de KVP, PvdA, CHU en VVD.
7. Kabinet-Drees II treed af vanwege de Huurwetcrisis – 1955
Op 17 mei 1955 kwam het kabinet-Drees II ten val, nadat de ontwerp-Huurwet door de Tweede Kamer was verworpen. Het conflict was het gevolg van een zakelijk geschil tussen vrijwel de gehele Kamer en het kabinet over een huurverhoging en belastingverlaging. Daarnaast ging het om een conflict tussen de PvdA en de andere coalitiepartijen.
Het kabinet had de huurverhoging en belastingverlaging aan elkaar gekoppeld, waardoor de Kamer beide zaken moest accepteren of verwerpen. Veel Tweede Kamerleden voelden zich hierdoor voor het blok gezet. Twee dissidenten bij ARP en CHU en de tegenstem van de gehele PvdA, alsmede van de oppositiepartijen VVD, SGP, KNP en CPN deden het voorstel sneuvelen.
Na een succesvolle lijmpoging door PvdA-fractievoorzitter Burger keerde het kabinet na 17 dagen terug. Het zou tot oktober 1956 doorregeren.
Het kabinet-Drees II bestond uit de PvdA, KVP, ARP en CHU.
8. Einde kabinet-Drees IV en Rooms-Rood – 1958
Een kabinetscrisis over verlenging van een regeling voor belastingverhoging leidde op 11 december 1958 tot de val van het kabinet-Drees IV.
Daarmee kwam een einde aan de rooms-rode coalitie van minister-president Drees. De Tweede Kamer nam een door de KVP’er Lucas ingediend amendement aan waardoor enkele tijdelijke belastingverhogingen niet met twee, maar slechts met één jaar werden verlengd. Minister Hofstra (PvdA) van Financiën had het aannemen daarvan onaanvaardbaar verklaard.
Dit was overigens slechts de directe aanleiding voor de kabinetscrisis. De oorzaken ervan lagen veel dieper en hadden hun wortels al in de verkiezingsstrijd en kabinetsformatie van 1956. Bovendien had de PvdA eerder in 1958 bij de Staten- en gemeenteraadsverkiezingen nederlagen geleden.
De crisis leidde in 1959 tot vervroegde verkiezingen. Na die verkiezingen traden enige jaren kabinetten op waarin wel de VVD en niet de PvdA vertegenwoordigd zou zijn. Pas in 1965 (en maar voor anderhalf jaar) zouden de sociaaldemocraten weer gaan regeren.
Het kabinet-Drees IV bestond uit de PvdA, KVP, ARP en CHU.
9. Kabinet-De Quay treed af vanwege de bouwcrisis – 1960
Op 23 december 1960 kwam het kabinet-De Quay ten val, nadat de Tweede Kamer een motie-Van Eibergen had aangenomen, waarin om de bouw van 5.000 extra woningwetwoningen werd gevraagd. Minister Van Aartsen had aanneming van deze door zijn partijgenoot ingediende motie ontraden.
Aangezien het bij deze crisis vooral leek te gaan om een uit de hand gelopen ruzie tussen ARP-fractie en ARP-bewindslieden (Van Aartsen en Zijlstra) werd aangestuurd op ‘lijmen’. Daartoe kreeg ARP-senator W.F. de Gaay Fortman op 27 december de opdracht.
Hij wist op 2 januari 1961 een compromis te bereiken, waarna het kabinet kon doorregeren. Voornaamste slachtoffer zou uiteindelijk ARP-fractievoorzitter Sieuwert Bruins Slot worden, die zich in 1963 terugtrok als Kamerkandidaat. Zijn optreden in 1960 had er mede toe geleid dat er in zijn achterban onvrede was ontstaan.
Het kabinet-De Quay bestond uit de KVP, VVD, ARP en CHU.
10. Kabinet-Marijnen treed af vanwege de omroepcrisis – 1965
De Nederlandse kabinetscrisis over het omroepstelsel leidde op 27 februari 1965 tot een voortijdig einde van het in 1963 gevormde kabinet-Marijnen. De exacte redenen voor de val bleven duister, maar duidelijk was wel dat het kabinet geen overeenstemming had kunnen bereiken over het omroepbeleid.
De vragen die daarbij speelden, waren: op grond van welke criteria moeten nieuwe omroeporganisaties worden toegelaten, en hoe moet het met reclame op de televisie. Minister Bot had de Tweede Kamer beloofd dat het kabinet vóór 1 maart 1965 met een voorstel zou komen. En dat lukte niet.
Na een merkwaardig Tweede Kamerdebat, waarin oppositieleider Vondeling (PvdA) om inlichtingen vroeg en (demissionair) premier Marijnen zweeg, werd aan de formatie van een nieuw kabinet begonnen. In recordtempo (46 dagen) timmerde de KVP’er Cals een kabinet van KVP, PvdA en ARP in elkaar. En nog voor de verkiezingen van 1967 was er een Omroepwet.
Het kabinet-Marijnen bestond uit de KVP, VVD, ARP en CHU.
11. Kabinet-Cals treed af vanwege de 1 Nacht van Schmelzer – 1966
De nacht van 13 op 14 oktober 1966 gaat de boeken in als ‘De nacht van Schmelzer’. Het debat in de Tweede Kamer over de begroting van 1967 eindigt met een motie van KVP-fractievoorzitter Schmelzer tegen het financiële beleid van het rooms-rode kabinet-Cals. Ondanks de afname van de economische groei besloot de regering de uitgaven fors te verhogen. Er kwamen extra investeringen in de infrastructuur en de Wet op de Arbeidsongeschiktheid moest ingevoerd worden. Om de begroting toch sluitend te krijgen wilde het kabinet onder andere de accijns op benzine verhogen.
Tijdens de Algemene Beschouwingen bleek er echter in de Tweede Kamer veel weerstand tegen de plannen. Niet alleen oppositiepartij VVD, maar ook de regeringspartijen KVP en ARP waren kritisch op de begroting. KVP fractievoorzitter Norbert Schmelzer vroeg het kabinet of het uitgavenpeil niet te hoog lag en of de begroting wel degelijk was. Alleen de derde regeringspartij, de PvdA, steunde de kabinetsplannen van de minister van Economische Zaken Vondeling, die eveneens uit de Pvda afkomstig was.
De motie wordt met 75 stemmen voor en 62 tegen aangenomen, waardoor het kabinet-Cals valt.
Het Kabinet-Cals bestond uit de KVP, PvdA en ARP.
12. Uittreden DS70 kabinet-Biesheuvel I – 1972
Op 20 juli 1972 viel nogal onverwacht – althans voor de buitenwereld – het een jaar eerder gevormde kabinet-Biesheuvel I. De ministers van DS’70 (Drees jr. en De Brauw) konden zich niet verenigen met het voorgestelde financieel-economische beleid.
Het kabinet-Biesheuvel I was na de verkiezingen van 1971 gevormd. Die verkiezingen betekenden een nederlaag voor de regeringscombinatie van KVP, ARP, CHU en VVD. Alleen dankzij DS’70, een afsplitsing van de PvdA, die direct acht zetels haalde, kon worden doorgeregeerd.
Het kabinet-Biesheuvel I bestond uit de KVP, VVD, ARP, CHU en DS’70.
13. Het kabinet-Den Uyl valt over de Grondpolitiek – 1977
Op 22 maart 1977 viel het kabinet-Den Uyl. Het conflict ontstond in het kabinet, maar vond zijn oorsprong in de Tweede Kamer. Door de fracties van KVP en ARP waren namelijk amendementen ingediend op wetsvoorstellen inzake de grondpolitiek.
CDA-minister van Justitie en lijsttrekker Van Agt wilde daaraan tegemoetkomen. Hij deelde in februari mee dat zonder wijziging de voorstellen, waarvan hij de eerste ondertekenaar was, verworpen zouden worden. Het kabinet kon het echter in diverse vergaderingen niet eens worden over die wijzigingen.
De breuk betekende het einde van vier jaar moeizame samenwerking tussen de ‘progressieve drie’ (PvdA, PPR en D’66), en ARP en KVP. In de aanloop van het conflict was de spanning voortdurend opgelopen. Het conflict zou nog lange tijd doorwerken in de politieke verhoudingen.
Het kabinet bestond uit de PvdA, KVP, ARP, PPR en D’66.
14. Kabinet-Van Agt II valt over het financieel-economisch beleid – 1982
Op 12 mei 1982 kwam er een einde aan het acht maanden eerder gevormde kabinet-Van Agt II. De PvdA-ministers konden zich niet vinden in het financieel-economisch beleid, meer in het bijzonder in de financiering van het werkgelegenheidsbeleid.
Omdat D66 en CDA wel akkoord waren gegaan met het beleid, besloten zij samen door te regeren in een interim-kabinet (Kabinet-Van Agt III) dat als voornaamste taak kreeg verkiezingen uit te schrijven.
Met de crisis kwam een einde aan een kabinet dat geen moment was toegekomen aan echt regeren. Nieuwe verkiezingen zouden de weg openen voor herstel van de regeringscombinatie CDA-VVD.
Het kabinet-Van Agt II bestond uit het CDA, PvdA en D’66.
15. Reiskostenforfait – 1989
Op 3 mei 1989 kwam er een einde aan bijna zeven jaar samenwerking tussen CDA en VVD onder minister-president Lubbers. De VVD-fractie kon zich niet vinden in het door het Kabinet-Lubbers II genomen besluit over aftopping van het reiskostenforfait.
Tijdens een Kamerdebat over dit besluit op 2 mei kwam VVD-fractievoorzitter Voorhoeve met een motie die het kabinet vroeg af te zien van aftopping van het reiskostenforfait. Tevens werd gevraagd een voorgestelde verhoging van de dieselaccijns te beperken.
Nog voor de motie in stemming kwam, trok premier Lubbers de conclusie dat er een onoverbrugbaar conflict was. Zijn kabinet was gevallen.
Het kabinet-Lubbers II bestond uit het CDA en VVD.
16. Kabinet-Kok II valt na de ‘Nacht van Wiegel’ – 1999
De Nacht van Wiegel was een politieke nacht die plaatsvond van dinsdag 18 op woensdag 19 mei 1999. Aanleiding was een grondwetswijziging ter invoering van een correctief referendum.
Het is bijna half twee in de nacht als VVD-coryfee Hans Wiegel zijn beroemde ’tegen’ in de Eerste Kamer uitspreekt. Wiegel blokkeert daarmee de invoering van het correctief referendum – het kroonjuweel van coalitiegenoot D66 – en laat zo het tweede Paarse kabinet struikelen.
Het broeit dan al enige tijd in de Senaat omdat vijf leden van de VVD fractie – onder wie Wiegel- in aanloop naar de stemming grote principiële bezwaren hebben geuit tegen de invoering van de volksraadpleging. D66-leider Thom de Graaf dreigt met een kabinetscrisis als niet alle VVD senatoren – in lijn met het regeerakkoord – vóór zullen stemmen. Tijdens het 16 uur durende debat wordt de druk op deze ‘bende van 5’ verder opgevoerd. Door premier Kok maar ook door de VVD-partijtop, die een kabinetscrisis en nieuwe verkiezingen wil voorkomen.
Met het verwerpen van het correctief referendum was voor D66 duidelijk, dat het een enorm gezichtsverlies had geleden. De opgevoerde druk was voor niets geweest. Dit resulteerde in een kabinetscrisis van het Kabinet-Kok II. Het mislukken van de grondwetsherziening was een mislukking van de Tweede Kamerfracties om ook hun eigen partij in de Eerste Kamer te overtuigen van deze wet. Premier Kok bood het ontslag van zijn kabinet aan. De crisis werd echter al snel weer bezworen en de ontslagaanvraag werd op 8 juni weer ingetrokken. Na enkele weken kon Paars II de draad weer oppakken, om te werken aan een nieuw referendumvoorstel.
Het kabinet-Kok II bestond uit de PvdA, VVD en D66.
17. Kabinet-Kok II valt na Srebrenica-crisis – april 2002
Op 16 april 2002 boden de ministers en staatssecretarissen van het tweede kabinet-Kok hun ontslag aan naar aanleiding van het rapport van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) over de val van Srebrenica.
In dit rapport werden de gebeurtenissen uiteengezet die in juli 1995 tot de moord door Serviërs op 7000 Bosnische mannen hadden geleid. Daarbij werd vooral ingegaan op de rol van het Nederlandse VN-bataljon (Dutchbat), dat de bevolking had moeten beschermen.
Minister-president Kok en de overige bewindslieden aanvaardden met hun ontslag de politieke medeverantwoordelijkheid voor het feit dat de Nederlandse militairen het bloedbad niet hadden kunnen voorkomen. Het ontslag werd nog voor een debat met de Kamer ingediend. Er lag dus geen conflict met de Kamer aan ten grondslag.
Het kabinet-Kok II bestond uit de PvdA, VVD en D66.
18. Kabinet-Balkenende I valt na LPF-crisis – oktober 2002
Op woensdag 16 oktober 2002 kwam het kabinet-Balkenende I ten val. Na wekenlang geruzie tussen de LPF-ministers Bomhoff en Heinsbroek hadden de overige ministers, inclusief de LPF-collega’s, aangedrongen op hun vertrek. Hoewel Bomhoff en Heinsbroek woensdagochtend nog de premier hun ontslag hadden aangezegd, zegden de fractievoorzitters van VVD en CDA, Zalm en Verhagen, toch het vertrouwen in het kabinet op.
De Tweede Kamer werd ontbonden en voor 22 januari 2003 werden nieuwe Tweede Kamerverkiezingen uitgeschreven.
Het kabinet-Balkenende I bestond uit het CDA, LPF en VVD.
19. Kabinet-Balkenende II valt na Paascrisis – 2005
De Paascrisis was een Nederlandse kabinetscrisis. Op 22 maart 2005 kreeg het voorstel in tweede lezing tot het uit de Grondwet halen van de burgemeestersbenoeming geen tweederdemeerderheid. Een dag later trad minister Thom de Graaf van bestuurlijke vernieuwing af; zowel vanwege de geleden nederlaag, als vanwege gebrek zijn vertrouwen in verwezenlijking van zijn kiesrechthervorming.
De drie coalitiepartijen onderhandelden daarna over herziening van het regeerakkoord. Hierover bereikten zij op paaszaterdag 26 maart overeenstemming. In de wandeling werd gesproken van het ‘Paasakkoord’.
Vier dagen later werd D66-voorzitter en burgemeester van Wageningen Alexander Pechtold als opvolger van De Graaf benoemd. D66 had tevens besloten een extra congres te houden over het bereikte akkoord. Op 2 april gaven de D66-leden steun aan het akkoord en was de crisis definitief opgelost.
Het kabinet-Balkenende II bestond uit het CDA, VVD en D66.
20. Kabinet-Balkenende II struikelt over de Ayaan-Crisis – 2006
Op 30 juni 2006 bood minister-president Jan Peter Balkenende het ontslag aan van de bewindslieden van D66 en stelden hij en de overige bewindslieden hun portefeuilles ter beschikking. De D66-bewindslieden stapten op, nadat de D66-fractie een dag eerder het vertrouwen in minister Verdonk had opgezegd. De aanleiding van het conflict tussen D66 en minister Rita Verdonk was de gang van zaken rond het Nederlanderschap van VVD-Tweede Kamerlid Ayaan Hirsi Ali.
Het kabinet-Balkenende II bestond uit het CDA, VVD en D66.
21. Kabinet-Balkenende IV valt na Afghanistancrisis – 2010
In de vroege ochtend van 20 februari 2010 wist het vierde kabinet-Balkenende geen overeenstemming te bereiken over eventuele voortzetting van de Nederlandse militaire activiteiten in de Afghaanse provincie Uruzgan. De ministers van PvdA wilden negatief antwoorden op een verzoek van de NAVO voor verdere activiteiten na 2010. Toen de meerderheid van het kabinet anders besloot, konden de PvdA-ministers dat niet voor hun rekening nemen en kondigden zij aan ontslag te nemen.
Het kabinet-Balkenende IV bestond uit het CDA, PvdA, ChristenUnie
22. Kabinet-Rutte I valt na onenigheid over de begroting voor 2013 – 2012
De kabinetscrisis over de begroting voor 2013 was een Nederlandse kabinetscrisis die leidde tot de val van het kabinet-Rutte I. Oorzaak was het mislukken van het Catshuisoverleg over de begroting voor 2013.
Het overleg begon op 5 maart 2012 en eindigde op 21 april 2012 nadat de PVV kenbaar had gemaakt aan de overige partners (VVD en CDA) niet akkoord te kunnen gaan met de plannen. Het moeizame overleg had uiteindelijk geresulteerd in een totaalpakket van 14 miljard aan bezuinigingen.
Het kabinet-Rutte I bestond uit de VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV.
23. Kabinet-Rutte III vanwege de Toeslagenaffaire – 2021
Het kabinet besloot op 15 januari 2021 af te treden naar aanleiding van de fouten met de kinderopvangtoeslag.
De toeslagenaffaire is een affaire waarbij ongeveer 26.000 ouders onterecht slachtoffer werden van fraudeverdenkingen met de kinderopvangtoeslag en/of slachtoffer werden van een harde fraudeaanpak door de Belastingdienst, van 2013 tot en met zeker 2019. Dit kwam aan het licht in september 2018. Onderzoekers van de toeslagenaffaire spraken van ‘institutionele vooringenomenheid’, schending van ‘de grondbeginselen van de rechtstaat’, ‘bestuurlijk onvermogen’ en noemden de werkwijze ‘discriminerend’.
In 2019 trad hiervoor staatssecretaris van Financiën Menno Snel af. In 2021 viel twee maanden voor de verkiezingen kabinet-Rutte III hierover na een rapport van een parlementaire ondervragingscommissie. Diezelfde dag stapte Minister van Economische Zaken en Klimaat Eric Wiebes ook direct op, omdat hij als staatssecretaris van Financiën was in het voorgaande kabinet.
Kabinet-Rutte III bestond uit de VVD, CDA, D66 en ChristenUnie.