, , , , ,

Belangrijkste Franse filosofen aller tijden – Top 10 & Top 50

Belangrijkste Frans filosofen aller tijden

Belangrijkste Franse filosofen aller tijden

Frankrijk heeft in haar geschiedenis een indrukwekkend aantal vooraanstaande en invloedrijke filosofen voortgebracht. Het zijn er werkelijk veel. Hieronder volgt een selectie van enkele van de allergrootsten, samen met een korte beschrijving van de kern van hun filosofie. Lees verder.

Lees hier → meer over filosofie en over Frankrijk op deze website…


Belangrijkste Frans filosofen aller tijden


Belangrijkste Franse filosofen volgens The Guardian


1. René Descartes: vader van het ‘denken’

(1596-1650)

René Descartes

Descartes, vaak beschouwd als de vader van de moderne filosofie, legt een sterke nadruk op het vermogen van de rede als het fundament van kennis. Hij is van mening dat de zintuigen ons kunnen bedriegen en daarom onbetrouwbaar zijn als bron van ware kennis.

Om zekerheid te vinden, stelt hij voor om te beginnen met methodische twijfel: alles wat betwijfeld kan worden, moet als onwaar worden beschouwd totdat onweerlegbaar bewijs is gevonden.

Zijn beroemde uitspraak “Cogito, ergo sum” (“Ik denk, dus ik ben”) vormt de kern van zijn filosofie. Dit betekent dat het vermogen om te denken het enige onbetwistbare bewijs is van het eigen bestaan. Volgens Descartes ligt de zekerheid van kennis niet in de waarneming van de buitenwereld, maar in de helderheid en logica van het denken zelf.

De invloed van Descartes’ ideeën reikt ver. Hij legt de basis voor het rationalisme, waarin de rede de primaire bron van kennis is. Zijn ideeën dragen ook bij aan de ontwikkeling van de wetenschap, met name door zijn nadruk op analytische methoden en wiskundige precisie.

Bovendien leidt zijn scheiding van geest en materie (dualisme) tot belangrijke discussies in de filosofie, psychologie en neurowetenschappen die tot op de dag van vandaag voortduren.


2. Voltaire: vader van de ‘Franse Verlichting’

(Parijs 1694 – 1778)

Voltaire

François-Marie Arouet, pseudoniem van Voltaire, is een van de meest prominente en invloedrijke figuren van de Franse Verlichting. Als schrijver, essayist, filosoof en vrijdenker zet hij zich in voor het bevorderen van rede, tolerantie en vrijheid van denken. Zijn werk kenmerkt zich door scherpzinnigheid, humor en een niet-aflatende strijd tegen onrecht.

Voltaire’s ideeën weerspiegelen een vooruitstrevend humanisme en rationalisme, waarbij hij de menselijke rede en kennis ziet als de sleutel tot vooruitgang en het bestrijden van onwetendheid. Hij hekelt het dogmatisme en misbruik van macht, vooral door de kerk en de absolute monarchie, en pleit voor godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en hervormingen in justitie en politiek.

In zijn bekendste werken, zoals “Candide”, gebruikt hij scherpe satire en maatschappijkritiek om het optimisme van tijdgenoten zoals Leibniz te ondermijnen en wijst hij op de harde realiteiten van het leven. Voltaire’s uitspraak “Ecrasez l’infâme!” (“Vernietig het verfoeilijke!”) klinkt als een krachtige oproep om fanatisme, onderdrukking en corruptie te bestrijden.

Voltaire’s invloed reikt tot ver buiten zijn eigen tijd. Hij legt de fundamenten voor moderne ideeën over mensenrechten, vrijheid en gelijkheid, die een belangrijke rol spelen in de Franse Revolutie en andere maatschappelijke hervormingen. Zijn werk blijft een inspiratiebron voor iedereen die streeft naar rechtvaardigheid en vrije meningsuiting.


3. Jean-Jacques Rousseau: vader van het ‘sociale contract’

(1712 – 1778)

Jean-Jacques Rousseau

Rousseau, ook een invloedrijke Verlichtingsfilosoof, heeft een grote impact op de literatuur, pedagogiek en politiek. Rousseau stelt dat de mens van nature goed is, voordat hij door opvoeding en maatschappelijke ervaringen wordt beïnvloed. Volgens hem wordt de mens gecorrumpeerd door de samenleving, niet door een aangeboren zondigheid. Hij benadrukt dat “mensen slachtoffers zijn van hun eigen gedrag, niet van de erfzonde.”

In zijn werk “Du Contrat Social ou Principes du Droit Politique” (Het Maatschappelijk Verdrag) introduceert Rousseau het baanbrekende idee van volkssoevereiniteit en de algemene wil. Hij stelt dat de algemene wil de enige en onbeperkte bron van staatsgezag en recht is. In plaats van een contract tussen individuen en een heerser, zoals gebruikelijk was tot in de zeventiende eeuw, beschrijft Rousseau een sociaal contract waarbij vrije individuen samen besluiten een gemeenschap te vormen.

Dit idee vormt een directe uitdaging aan het absolutisme en biedt een theoretisch fundament voor democratische staatsvorming. Rousseau’s visie heeft een diepgaande invloed gehad op revolutionaire bewegingen, zoals de Franse Revolutie, en blijft relevant in hedendaagse discussies over vrijheid, gelijkheid en politieke rechtvaardigheid.


4. Jules Michelet: vader van ‘historicisme’

(1798 – 1874)

Jules Michelet

Michelet introduceert het historisme in de geschiedschrijving en geldt als een belangrijk geschiedfilosoof. Historisten streven ernaar om met behulp van primaire bronnen terug te gaan naar wat er daadwerkelijk is gebeurd op een bepaald moment in de geschiedenis. Ze veronderstellen dat de geschiedenis, in ieder geval gedeeltelijk, ‘kenbaar’ is.

Jules Michelet en andere historisten proberen het verleden te reconstrueren door ‘objectieve’ gegevens te verzamelen, meestal uit schriftelijke bronnen zoals documenten, brieven en officiële verslagen. Ze geloven dat het mogelijk is om met voldoende zorgvuldigheid en grondig bronnenonderzoek een beeld te vormen van hoe gebeurtenissen zich hebben voltrokken en wat de motieven en omstandigheden waren.

Michelet’s aanpak benadrukt het belang van historische context en een diep begrip van de culturele, sociale en politieke omstandigheden van een tijdperk. Hij speelt hiermee een cruciale rol in de ontwikkeling van de geschiedschrijving als een wetenschap die zich baseert op bewijs en analyse, en legt de basis voor moderne historische methodologie.


5. Auguste Comte vader van ‘positivisme’

(1798 – 1857)

Auguste Comte

Auguste Comte is één van de eerste wetenschapsfilosofen, de grondlegger van het positivisme en een van de oprichters van de sociologie. Hij introduceert ook zijn concept van de “religie van de mensheid,” samengevat in de leus: “L’amour pour principe et l’ordre pour base; le progrès pour but” (“Liefde als principe, orde als basis, vooruitgang als doel”).

Het positivisme is gebaseerd op de opvatting dat alleen de empirische wetenschappen geldige kennis opleveren. Volgens Comte kan kennis uitsluitend worden verkregen door het nauwgezet toepassen van de wetenschappelijke methode. Dit betekent dat klassieke vormen van metafysica, religie en andere niet-empirische kennisgronden worden verworpen: kennis is uitsluitend mogelijk binnen de wereld van waarneembare verschijnselen.

De wetenschappelijke methode, zoals Comte die beschrijft, omvat de volgende stappen:

  1. Waarnemen van een gebeurtenis en het verzamelen van relevante feiten.
  2. Formuleren van een hypothese als een mogelijke verklaring voor wat er gebeurde en wat de oorzaak ervan is.
  3. Toetsen van de hypothese door middel van experimenten.
  4. Vergelijken van de resultaten van het experiment met de hypothese.

Als de resultaten overeenkomen met de hypothese, wordt deze bevorderd tot een theorie. Als de hypothese niet klopt, moet deze worden aangepast en opnieuw getest met een nieuw experiment.

Comte’s positivisme legt de nadruk op objectiviteit, controleerbaarheid en het gebruik van systematische stappen in de zoektocht naar kennis. Zijn benadering heeft niet alleen de basis gelegd voor de moderne wetenschap, maar heeft ook diepgaande invloed gehad op de ontwikkeling van sociologie als een discipline die zich richt op het begrijpen van sociale structuren en processen door empirisch onderzoek.


6. Jean-Paul Sartre: vader van het Franse existentialisme

(1905 – 1980)

Jean-Paul Sartre

Jean-Paul Charles Aymard Sartre was een filosoof en schrijver van romans en toneelstukken. Het existentialisme volgens Sartre is een atheïstische filosofie waarin de vrijheid en verantwoordelijkheid van de mens centraal staan.

Het bestaan is volgens Sartre een dynamisch proces waarin een persoon zichzelf definieert door zijn acties en keuzes. Hij definieert zichzelf, omdat hem bij zijn geboorte geen essentie is geschonken. Vandaar Sartres veel geciteerde uitspraak: ‘Existentie gaat vooraf aan de essentie’.

God bestaat volgens Sartre net zo min als ‘de zin van het leven’. Sartre raadt ons aan om uit te gaan van de absurditeit van het bestaan: er is niets gegeven. De mens is volgens Sartre zomaar in een zinloze wereld geworpen en het komt er vervolgens op aan onszelf te ontwerpen. Hoe we dat doen, staat ons vrij.

Bron: Jean Paul Sartre op Filosofie.nl

Bekende uitspraak: ‘De mens is alleen datgene wat hij van zichzelf maakt.’


7. Alexis de Tocqueville: vader van het moderne politieke liberalisme

(1805 – 1859)

Alexis de Tocqueville

Burggraaf De Tocqueville was politiek filosoof en socioloog, historicus en staatsman. Hij geldt als theoretisch grondlegger van het moderne politieke liberalisme en visionair: Tocquevilles analyses van de moderne samenleving gelden nog steeds.

De Tocqueville is bekend als theoreticus van de democratie en waarschuwt ook voor de gevaren van democratie. Ook is hij een vroege criticus van de moderne massacultuur.


8. Simone de Beauvoir; moeder van het Frans feminisme

(1908 – 1986)

Simone de Beauvoir

De Beauvoir was een filosofe, schrijfster en feministe. In 1949 verscheen haar hand bekendste boek: De tweede sekse. Hierin pleit zij voor de economische onafhankelijkheid van de vrouw. De gehuwde vrouw was volledig afhankelijk van de man en leefde volledig in een morele en psychische afhankelijkheid van de man; dat was voor haar onacceptabel. Haar opvatting: ‘Je bent niet als vrouw geboren, maar je wordt (tot) vrouw (gemaakt)’: ‘On ne naît pas femme, on le devient’.

Bekende uitspraak: ‘Maar de mens is gedoemd te leven; zijn eigen leven te leven.’


9. Claude Lévi-Strauss: vader van structuralisme

(1908 – 2009)

Claude Lévi-Strauss

Lévi-Strauss was een cultureel antropoloog die werd beschouwd als een van de grote denkers van de twintigste eeuw. Hij heeft het structuralisme in de sociale wetenschappen grotendeels vormgegeven.

Het structuralisme is geen uniforme stroming, maar heeft een gemeenschappelijk vertrekpunt: er zijn niet direct waarneembare of onbewuste structuren die ten grondslag liggen aan (alle) sociale verschijnselen. Deze structuren zijn verzamelingen van de relaties tussen de elementen waaruit de sociale werkelijkheid is opgebouwd.

De cultuur is het geheel der regels, en het zijn de regels die door de antropoloog bestudeerd worden. Lévi-Strauss kiest de structurele taaltheorie als model: zoals het geheel aan onbewuste regels betekenis mogelijk maakt, zo zullen alle sprekende subjecten aan dergelijke regels onderworpen zijn. Hij bestrijdt de gedachte dat er zoiets bestaat als een primitieve cultuur. Elke samenleving heeft haar eigen geschiedenis en dynamiek.


10. Michel Foucault

(1926 – 1984)

Michel Foucault

Foucault was filosoof en bekend vanwege zijn politiek activisme in de jaren ’70 en ’80 en zijn analyses in de politieke filosofie. Hij onderzocht begrippen als disciplinemaatschappij, biopolitiek en biomacht.

Men plaatst hem in de continentale filosofie, het structuralisme en poststructuralisme, hoewel hij de termen niet met zichzelf associeerde. Foucaults colleges trokken overvolle zalen. Hij zou dit doen tot hij in 1984 aan aids-gerelateerde ziekte overleed.

Volgens Michel Foucault duidt de term disciplinemaatschappij op een maatschappij waar macht wordt uitgeoefend door diverse disciplinaire ‘apparaten’ (dispositifs). Tot dergelijke instituten behoren de school, de kazerne, de gevangenis, de kliniek en het gekkenhuis. Deze instituten kneden het individu en vormen zo het subject.

De disciplinemaatschappij vindt haar oorsprong in het vroegmoderne Europa maar kwam tot volledige bloei na de industriële revolutie: de vooruitgang in de wetenschappen, in de eerste plaats de geboorte van de moderne menswetenschappen, stelde machthebbers in staat hun onderdanen op wetenschappelijke wijze te besturen.


Belangrijkste Franse filosofen volgens La Philo


Belangrijkste Frans filosofen – vroegste:

René Descartes

Michel de Montaigne (1533 – 1592): Representant van het humanisme in de Renaissance. Hij is de eerste die bij de bespreking van allerlei morele en filosofische vraagstukken een psychologie van zichzelf schreef. Met zijn Essais werd hij de pionier van het literaire genre van het essay,

Blaise Pascal (1623 – 1662): Hij wordt vaak als tegenpool gezien van zijn tijdgenoot Descartes (1596-1650), die aan de basis stond van het rationalisme. Pascal zag de mens als een mysterie: het denken kan dan wel tot meer inzicht leiden, maar dat mysterie zal nooit geheel in begrippen te vatten zijn.


Verlichtingsfilosofen:

Montesquieu

Jean-Jacques Rousseau

Denis Diderot (1713 – 1784): Prominente persoonlijkheid in de radicale Verlichting. Hij was tussen 1750 en 1776 met Jean le Rond d’Alembert redacteur van de Encyclopédie. Hij schreef ongeveer 6.000 van de 72.000 artikelen.

Voltaire

Marquis de Sade (1740 – 1814): De woorden sadisme en sadomasochisme zijn van zijn naam afgeleid. Hij wordt gezien als de bekendste voorstander van het libertinisme.


Belangrijkste Frans filosofen – de 19e eeuw:

Henri-Louis Bergson (1859 – 1941) : Hij geldt samen met Friedrich Nietzsche en Wilhelm Dilthey als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het vitalisme in de filosofie, dat een belangrijke rol speelde in de geschiedenis van de levensfilosofie. Vitalisme is de doctrine dat het leven niet alleen als mechanisme verklaard kan worden. Vaak wordt het onstoffelijke element aangeduid als de ‘essentiële vonk’ of energie.

Émile Durkheim (1858 – 1917): Hij kan als de eerste echte socioloog in Europa worden beschouwd. Durkheim heeft zich als wetenschapper vooral beziggehouden met het probleem van de sociale cohesie, een van de hoofdvragen in de sociologie.

Auguste Comte

Alexis de Tocqueville


Belangrijkste Frans filosofen – contemporain:

Alain, pseudoniem Émile-Auguste Chartier (1868 – 1951): Hij was een toonaangevende en invloedrijke theoreticus van radicalisme. Alain benadrukte het individualisme en probeerde de burger tegen de staat te verdedigen. Hij waarschuwde tegen alle vormen van macht – militair, administratief en economisch. Om zich tegen hen te verzetten, zette hij de kleine boer, de kleine winkelier, het kleine stadje en de kleine man op een voetsuk. Chartier idealiseerde het plattelandsleven en zag Parijs als een gevaarlijk archetype van macht.

Gaston Bachelard (1884 – 1962): Een centrale stelling van Bachelard is dat wetenschappelijke vooruitgang wordt bereikt door los te komen van de menselijke verbeelding. Alledaagse mijmeringen en metaforen spelen de rol van een epistemologisch obstakel (obstacle épistémologique). In die zin typeerde hij zijn eigen werk dan ook als een psychoanalyse van de objectieve kennis.

Jean Baudrillard (1929 – 2007): Een centraal begrip in zijn denken was het verschijnsel ‘hyperwerkelijkheid’ waarmee hij bedoelde dat wij in een ‘betekenisloze’ omgeving leven.

Jean-Paul Sartre

Albert Camus (1913 – 1960): Camus wordt over het algemeen gezien als de grondlegger van het absurdisme, een filosofie die gerelateerd is aan het existentialisme. Volgens het absurdisme zijn mensen fundamenteel rationeel en is het menselijk lijden het resultaat van vergeefse pogingen door individuen om rede of betekenis in een redeloos en zwijgend universum te vinden.

Simone de Beauvoir

Vladimir Jankélévitch (1903 – 1985): Jankélévitch schreef over betrokkenheid, onschuld en boosaardigheid, decadentie, leugens, paradox en moraliteit, oprechtheid, vergeving en ironie. Alleen de eenvoud van het hart, de sympathie uitgedrukt in goede bedoelingen, is het criterium volgens Jankélévitch van ethisch handelen. Dit omdat abstracte, algemeen bindende modellen van het denken geen recht zouden kunnen doen aan de ernst van het bestaan ​​en de subjectieve situatie.

Emile Lévinas : Philosophe moral


Vervolg contemporain

Claude Lévi–Strauss

Gilles Deleuze (1925 – 1995): Deleuze beschouwde zichzelf als een empirist en een vitalist. Hij wordt wel gezien als een postmoderne denker, maar wees zelf de notie van ‘postmoderniteit’. Filosofie was voor Deleuze een schepping van nieuwe ideeën en concepten in de wereld. Vooral in zijn latere werk was hij bijvoorbeeld zeer kritisch over de gangbare academische manier van filosoferen, met name de herhaling van oude denkers die daarin een belangrijke rol speelt. Zijn eigen opleiding typeerde hij zelfs als een ‘scholastiek erger dan de middeleeuwen’

Pierre Bourdieu (1930 – 2002): Bourdieu was een van de weinige grote sociologen die theorie en empirie met elkaar verbond. Hij verrichtte grootschalige onderzoeken door middel van zowel enquêtes als diepte-interviews en bronnenonderzoek en wist de vergaarde gegevens te gebruiken voor het opstellen van nieuwe, diepgaande theorieën.

Maurice Merleau Ponty (1908 – 1961): De kern van Merleau-Ponty’s filosofie bestaat uit de idee dat de waarneming een fundamentele rol speelt in ons begrijpen van de wereld alsook onze interactie ermee. Als fenomenoloog valt hij ook op doordat hij uitgebreid het debat aanging met de wetenschappen, en voornamelijk met de psychologie. Daarnaast legde Merleau-Ponty de nadruk op het lichaam als primair middel om de wereld te kennen, dit in tegenstelling tot de klassieke filosofische traditie die het bewustzijn als vertrekpunt van kennis aannam.

Guy Debord (1931 – 1994): Debord was diep geschokt door de hegemonie van regeringen en media over het dagelijks leven door massaproductie en consumptie. Hij bekritiseerde zowel het kapitalisme van het Westen als ook het dictatoriale communisme van het Oostblok. Dit vanwege het gebrek dat volgens hem aan autonomie dat door beide soorten overheidsstructuren aan individuen wordt toegestaan.


Beroemdste Franse filosofen volgens The Ranker

  1. Jean-Paul Sartre1905-1980)
  2. Michel Foucault (1926-1984)
  3. Albert Schweitzer (1875-1965)
  4. Simone de Beauvoir (1908-1986)
  5. Albert Camus (1913-1960)
  6. Henry David Thoreau (1817-1862)
  7. René Descartes (1596-1650)
  8. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778)
  9. Voltaire (1694-1778)
  10. Blaise Pascal (1623-1662)
  11. Auguste Comte (1798-1857)
  12. Montesquieu (1689-1755)
  13. Roland Barthes (1915-1980)
  14. Pierre Abélard
  15. Denis Diderot (1713-1784)
  16. Michel de Montaigne (1533-1592)
  17. Émile Durkheim (1858-1917)
  18. Claude Lévi-Strauss (1908-2009)
  19. Nicolas de Caritat, marquis de Condorcet (1743-1794)
  20. Simone Weil (1909-1943)
  21. Allan Kardec (1804-1869)
  22. Julien Offray de La Mettrie (1709-1751)
  23. Didier Eribon
  24. Pierre Bourdieu (1930-2002)
  25. Gabriel Marcel (1889-1973)
  26. Maurice Merleau-Ponty (1908-1961)
  27. Jean François Revel (1924-2006)
  28. Charles Péguy (1873-1914)
  29. Gilles Deleuze (1925-1995)
  30. Jean-François Lyotard (1924-1998)
  31. Tzvetan Todorov
  32. Jacques Derrida (1930-2004)
  33. Henri Bergson (1859-1941)
  34. Paul Valéry (1871-1945)
  35. Frédéric Bastiat (1801-1850)
  36. Michel Onfray
  37. Julia Kristeva
  38. Jean Bodin (1530-1596)
  39. Henry Corbin (1903-1978)
  40. Sarah Kofman (1934-1994)
  41. Arthur Koestler (1905-1983)
  42. Benny Lévy (1945-2003)
  43. Jean le Rond d’Alembert (1717-1783)
  44. Edouard Schure (1841-1929)
  45. Marcel Gauchet
  46. Pierre Hadot (1922-2010)
  47. Constantin-François Chassebœuf (1757-1820)
  48. Félix Guattari (1930-1992)
  49. Jacques Lacan (1901-1981)
  50. Baron d’Holbach (1723-1789)