Hendrikus Jacobus Jut
(Den Haag, 19 juli 1851 – Leeuwarden, 12 juni 1878)
Hendrik Jut is een kelner uit Den Haag, wiens hoofd (de kop-van-jut) spreekwoordelijk is geworden door een dubbele moord die hij pleegde op 13 december 1872.
Zie hier ->>> 100 grootste criminelen van Nederland
Zie hier ->>> De Nederlands misdaadencyclopedie
Zie hier ->>> Alle Liquidaties in Nederland
Zie hier ->>> Boeken over Nederlandse criminaliteit
Zie hier ->>> Bijnamen van de verschillende criminelen uit binnen- en buitenland.
Zie hier ->>> Meer interessante artikelen over criminaliteit op deze website
Jut wordt geboren in Den Haag als buitenechtelijk kind van Maria Geertruida Jut. Nadat hij wegens ‘lichaamsgebreken’ uit militaire dienst wordt ontslagen, gaat hij omstreeks 1870 in Scheveningen als kelner werken. Daar krijgt hij een relatie met Christina Goedvolk (1847-1926), die als ongehuwde moeder in Delft al twee vroeg gestorven kinderen heeft gehad. Zij werkt in 1872 korte tijd als dienstbode bij de rijke weduwe Maximiliana Theodora van der Kouwen-ten Cate, die in 1862 een zesde van het vermogen van haar zus Geertruida Löschen-Ten Cate (eerder weduwe van de zeer welgestelde reder Jan Bonn) heeft geërfd ter waarde van ƒ 39.771,20½. Dat zou nu bijna € 4000.000 zijn.
Christina wordt in 1872 zwanger van Jut en het paar krijgt geldproblemen omdat hij zijn baan is kwijtgeraakt. Ze denken aan de rijke weduwe, die de gewoonte had aan allerlei mensen, ook haar dienstbode, openlijk haar juwelen en andere bezittingen te laten zien en besluiten haar te beroven.
Jut leent van zijn moeder tien gulden om zich twee pistolen en een dolk aan te schaffen. Het zou gebeuren op sinterklaasavond, maar omdat de nieuwe dienstbode Leentje Beeloo argwaan krijgt, ging het niet door. Op 13 december 1872 gaat hij opnieuw met Christina naar het huis van Van der Kouwen aan de Haagse Bogt van Guinea. Terwijl Christina op de bovenverdieping de weduwe afleidt steekt hij eerst Leentje Beeloo dood. Daarna roept hij de oude dame naar beneden met de woorden ‘Mevrouw, Leentje is van d’r zelven gevallen’ en doodt ook haar, nadat ze er eerst nog in geslaagd is hem te verwonden. Jut en Goedvolk gaan ervandoor met kostbaarheden, effecten en geld.
Dagenlang is Den Haag in rep en roer. Een verdachte wordt gearresteerd en de volkswoede richt zich op hem. Hij probeert zich in zijn cel op te hangen. Daarna worden nog twee personen opgepakt, maar eind 1873 moet de politie hen alle drie laten gaan.
Vlucht
Jut en Goedvolk trouwen op 19 februari 1873. Ze vertrekken naar New York, verkopen de sieraden voor 320 dollar en verzilveren de effecten voor ruim tienduizend dollar. Ze keren al na twee maanden terug naar Nederland en gaan wonen in Vught, waar op 2 juli 1873 hun dochter Angelica Arabella Cassandra Christina werd geboren.
Het paar kent echter geen rust. In februari 1874 vertrekken de Juts naar Zuid-Afrika maar in de herfst van dat jaar keren ze opnieuw terug naar Nederland. Ze vestigen zich in Rotterdam, waar Hendrik een koffiehuis koopt. Zij krijgen op 7 april 1875 een tweede dochter die slechts een dag geleefd heeft. Jut zal uitendelijk ook bekennen: ‘Ik alleen ben de moordenaar van die twee onschuldige wezens, ik alleen de dief, ik alleen de heeler; mijne vrouw is onschuldig.’
In diezelfde maand praat Jut zijn mond voorbij tegen een zekere Jan Roelfs, die zich had afgevraagd hoe het kwam dat hij zo rijk was. Al snel worden Jut en zijn vrouw gearresteerd. Bij huiszoeking wordt als onomstotelijk bewijs een brief gevonden die de vermoorde weduwe bewaard had van wijlen haar echtgenoot.
De publieke aandacht is enorm en Jut wordt in de kranten gepresenteerd als de grootste, meest gewetenloze moordenaar uit de geschiedenis. In alle Haagse etalages worden de portretten van de “monsterlijke daders” opgehangen en in de boekhandels zijn verschillende brochures over de zaak verkrijgbaar. De dubbele roofmoord trekt niet alleen aandacht door de gruwelijkheid er van, maar ook door het gevoel van onveiligheid die ze veroorzaakt: het heeft 2,5 jaar geduurd voordat de daders gevonden waren.
Veroordeling
De uitspraak in het moordproces wordt gedaan op 6 mei 1876. Jut wordt bijgestaan door de advocaat Pieter Cort van der Linden, de latere minister-president. Hij krijgt levenslang voor dubbele moord. Veel mensen vinden dat niet genoeg. Zij wensen voor Jut de doodstraf, maar die is in 1870 afgeschaft. Uit angst voor een lynchpartij wordt hij overgebracht naar de strafgevangenis van Leeuwarden, waar hij twee jaar later op 26-jarige leeftijd overlijdt.
Christina wordt wegens diefstal veroordeeld tot twaalf jaar tuchthuis. Zij komt in 1888 vrij, maar wordt in 1890 opnieuw tot twee jaar cel veroordeeld omdat ze twee paraplu’s en twee stukken zeep heeft gestolen. Zij vestigt zich in 1892 in Haarlem en hertrouwt op 4 maart 1896 met een Duitser, de smid Albert Münnemann. Haar dochter krijgt per Koninklijk Besluit van 14 juni 1898 – zij is 25 jaar en al getrouwd met een zekere Sonneville – ook de achternaam Münnemann, in plaats van de beruchte naam Jut.
Nadat Münnemann in 1907 overlijdt, heeft Christina het niet makkelijk. In sommige kranten van 14 juli 1908 verschijnt het onjuiste bericht dat zij vermoord zou zijn aangetroffen in een volkslogement in Oudewater. Als zij als 70-jarige “weduwe Munnema” in aanmerking wil komen voor een Haarlemse hofjeswoning wordt die haar geweigerd op grond van haar liederlijke levenswandel, haar verhouding met een 27-jarige tuindersknecht en drankmisbruik. Op 17 september 1920 verkrijgt zij onderkomen in het stadsarmenhuis in Haarlem. Ze sterft in 1926 op 79-jarige leeftijd.
Kop-van-jut
Een kermisuitbater maakt de volkswoede te gelde door een attractie waarop mensen met mokerslagen hun woede konden afreageren kop-van-jut te noemen. Daardoor ontstaat de uitdrukking: “de kop van Jut zijn”, het moeten ontgelden, de zondebok zijn.
Gipsen afgietsel van het hoofd van Hendrik Jut in het Universiteitsmuseum te Groningen
Het echte hoofd van Jut wordt na zijn dood op sterk water gezet en is jarenlang te zien geweest in het anatomisch museum (het “Kabinet van Camper”) van de Rijksuniversiteit Groningen. De fles waarin zijn hoofd wordt bewaard was niet goed afgesloten, daardoor verdampte het conserveermiddel en is het hoofd verloren gegaan. Wat nog rest is een gipsen afgietsel van het hoofd in het Universiteitsmuseum.
Plaats delict
De straat waar de moord had plaatsgevonden, de Bogt van Guinea, wordt na deze affaire op verzoek van de bewoners in 1873 omgedoopt tot Huijgenspark. Pas op 13 februari 1996 besluiten Burgemeester en Wethouders van Den Haag de oude naam in ere te herstellen. De “nieuwe” Bocht van Guinea ligt tussen het Huijgenspark, het Zieken en het Groenewegje.