Overzicht van alle stromingen in de schilderkunst vanaf 500
Overzicht van alle stromingen in de schilderkunst
De geschiedenis van de schilderkunst beslaat meer dan twee millennia en weerspiegelt de culturele, religieuze, wetenschappelijke en sociale ontwikkelingen van elke periode. Elke kunststroming ontstaat in reactie op wat eraan voorafging, of juist als voortzetting daarvan. Van de symbolische iconen van de Byzantijnse tijd tot het geestelijke realisme van de gotiek, en van de harmonieuze perfectie van de renaissance tot de innerlijke werelden van het symbolisme: telkens verschuift het perspectief op mens, wereld en verbeelding.
Sommige stromingen, zoals het oriëntalisme of de Vlaamse primitieven, zijn sterk gebonden aan een regio, andere – zoals de renaissance – beïnvloeden heel Europa en daarbuiten. De schilderkunst ontwikkelt zich onder invloed van techniek (zoals olieverf of perspectief), opdrachtgevers (kerk, adel, burgerij) en ideeënstromen (humanisme, romantiek, modernisme).
Overzicht van alle stromingen in de schilderkunst
Byzantijnse kunst – vanaf ca. 500
Religieuze iconen, symboliek, vlakke stijl
Schilders / Iconenschilders:
Sint Lukas (legendarisch eerste iconenschilder)
Theophanes de Griek (14e eeuw)
Andrei Roebljov (Russisch, ca. 1360–1430)
De Byzantijnse kunst ontstaat in het Oost-Romeinse rijk na de val van Rome, met Constantinopel als cultureel centrum. Deze kunst richt zich volledig op het uitbeelden van het goddelijke en hemelse, waarbij de aardse werkelijkheid ondergeschikt is. Iconen spelen een centrale rol: heilige portretten van Christus, Maria en heiligen, vaak in temperaverf op paneel.
De stijl is vlak, statisch en frontaal, met nadruk op symboliek in plaats van realisme. Goudachtergronden en gestileerde gezichten moeten de transcendente sfeer versterken. De kunst wordt gereguleerd door religieuze voorschriften en dogma’s. Het doel is devotie opwekken, niet esthetisch genot.
Karolingische renaissance – ca. 800
Herleving van klassieke kunst onder Karel de Grote
Kunstenaars / Ateliers:
Hofschool van Karel de Grote (Palts in Aken)
Reims School
Utrecht Psalter (anonieme miniaturist)
De Karolingische renaissance is een kunst- en cultuurherleving onder Karel de Grote rond het jaar 800. Deze periode grijpt bewust terug op de klassieke oudheid, met nadruk op symmetrie, harmonie en antieke vormen. De kunst ontstaat vooral in kloosters en paleizen, met rijk versierde manuscripten, beeldhouwwerk en architectuur.
Miniaturen tonen hernieuwde aandacht voor menselijke anatomie en ruimtewerking. De keizerlijke hofschool in Aken speelt een centrale rol, en stimuleert artistieke innovatie in dienst van religie en macht. Veel werken zijn anoniem, maar drukken de ideologie van het christelijke Frankische rijk uit. De Karolingische kunst legt de basis voor de middeleeuwse beeldtaal in Europa.
Romaans – ca. 1000–1200
Muurschilderingen, Bijbelse thema’s, symboliek
Kunstenaars / Werkplaatsen:
Meester van Tahull (Spanje)
Meester van Pedret (Catalonië)
San Baudelio de Berlanga (anonieme fresco’s, Spanje)
De Romaanse kunst bloeit op in de 11e en 12e eeuw, gelijktijdig met de bouw van zware stenen kerken en kloosters. Deze stroming richt zich op religieuze beeldtaal met Bijbelse thema’s en morele lessen. Muurschilderingen in apsissen en zijbeuken tonen Christus, heiligen, het Laatste Oordeel en symbolen uit de Openbaring.
De stijl is gestileerd, frontaal en hiërarchisch: belangrijke figuren zijn groter afgebeeld. Symboliek en spiritualiteit zijn belangrijker dan natuurgetrouwheid of emotie. De kleuren zijn helder en vlak, vaak in fresco aangebracht. Romaanse kunst is didactisch van aard: ze vertelt verhalen aan een analfabeet publiek.
Gotiek – ca. 1200–1400
Spiritualiteit, verfijning, realisme in religieuze schilderkunst
Schilders:
Giotto di Bondone (ca. 1267–1337)
Simone Martini (ca. 1284–1344)
Melchior Broederlam (ca. 1350–1409)

De Judaskus door Giotto di Bondone, tussen 1304 en 1306, Public domain, via Wikimedia Commons
De gotiek is een spirituele en verfijnde kunststroming die voortkomt uit de romaanse stijl, maar met meer realisme en emotie. Ze bloeit vooral in kathedralen en steden, waar kunstenaars werken aan altaarstukken, glas-in-loodramen en miniaturen. Kenmerkend zijn de gestileerde elegantie, het gebruik van licht en het streven naar visuele diepgang.
In schilderkunst komt meer aandacht voor menselijke emotie, beweging en natuurgetrouwheid. Gotische kunst streeft naar een visuele ervaring die het hemelse dichterbij brengt, vaak met Maria als centrale figuur. De Vlaamse primitieven ontwikkelen in deze tijd een nieuwe realistische stijl. De gotiek vormt een brug naar de renaissance.
Trecento – 14e eeuw
Voorrenaissance in Italië
Schilders:
Giotto di Bondone (1267–1337)
Taddeo Gaddi (ca. 1300–1366)
Simone Martini (ca. 1284–1344)
De Trecento vormt de overgang van middeleeuwse naar renaissancistische kunst in Italië. Schilders breken met de Byzantijnse stijl en richten zich op realisme, menselijke emoties en ruimtelijke ordening. Florentijnse kunstenaars zoals Giotto geven figuren gewicht en beweging, wat nieuw is in de schilderkunst.
Thema’s blijven religieus, maar worden met meer menselijke warmte en naturalisme benaderd. Er ontstaat ook meer aandacht voor landschappen, architectuur en de omgeving van de figuren. Fresco’s worden het dominante medium, vaak met verhalende cycli in kerken. De Trecento luidt de artistieke vernieuwing van de renaissance in.
Renaissance – vanaf 1400
Klassieke harmonie, perspectief, anatomie
Schilders:
Leonardo da Vinci (1452–1519)
Sandro Botticelli (ca. 1445–1510)
Raphael / Rafaël(1483–1520)]
De renaissance markeert de herontdekking van de klassieke oudheid, met een nieuwe aandacht voor menselijke anatomie, perspectief en proportie. Kunstenaars willen niet alleen religieus, maar ook seculier en natuurgetrouw afbeelden. De centrale mens, met zijn waardigheid en schoonheid, staat symbool voor het humanisme.
Lineair perspectief wordt systematisch toegepast, wat zorgt voor ruimtelijke diepte en realisme. Kunstenaars bestuderen anatomie, optica en architectuur, vaak in samenwerking met wetenschappers. Deze periode ziet een explosie van artistiek talent in Italië en later ook in Noord-Europa. De kunst is harmonieus, rationeel en gericht op idealen van schoonheid.
Vlaamse primitieven – 15e eeuw
Detailrijke olieverfschilderijen, religieuze en realistische thema’s
Schilders:
Jan van Eyck (ca. 1390–1441)
Rogier van der Weyden (ca. 1400–1464)
Hans Memling (ca. 1430–1494)
De Vlaamse primitieven ontwikkelen in de 15e eeuw een nieuwe schilderkunst, waarin olieverf centraal staat. Hiermee bereiken ze ongekende diepte, kleurintensiteit en detail. Ze combineren religieuze thema’s met aandacht voor het alledaagse, stoffelijke en menselijke emoties. Composities zijn vaak complex, met diepe perspectieven en symboliek in elk detail.
De kunst is rijk, glanzend en technisch verfijnd. In tegenstelling tot Italiaanse kunstenaars gebruiken zij nauwelijks lineair perspectief, maar werken ze met atmosferisch ruimtegevoel. Deze schilderkunst bloeit in steden als Brugge, Gent en Brussel.
Cinquecento / Quattrocento – 15e–16e eeuw
Hoog- en vroegrenaissance in Italië
Schilders:
Leonardo da Vinci (1452–1519)
Michelangelo Buonarroti (1475–1564)
Rafael (1483–1520)
De Quattrocento (15e eeuw) luidt de bloei van de Italiaanse renaissance in, met een sterke nadruk op perspectief, harmonie en klassieke vormentaal. Kunstenaars onderzoeken menselijke anatomie en bouwen composities op volgens wiskundige principes. De Cinquecento (16e eeuw) vormt het hoogtepunt van deze ontwikkeling met een ongeëvenaard technisch en esthetisch meesterschap.
Schilders streven naar ideale schoonheid en evenwicht, geïnspireerd door antieke kunst en het humanisme. Religieuze en mythologische thema’s worden verwerkt met intellectuele diepgang en perfectie. Deze periode brengt de ‘grote drie’ voort: Leonardo, Michelangelo en Raphael. Hun invloed bepaalt de Europese kunst eeuwenlang.
Maniërisme – ca. 1520–1600
Verfijnde, kunstmatige elegantie na de Renaissance
Schilders:
Jacopo da Pontormo (1494–1557)
Rosso Fiorentino (1495–1540)
El Greco (1541–1614)
Het maniërisme ontstaat rond 1520 als reactie op de harmonie en balans van de renaissance. Schilders gaan bewust afwijken van natuurlijke proporties en zoeken naar elegantie, complexiteit en virtuositeit. Figuren zijn langgerekt, houdingen zijn kunstig verdraaid en perspectieven worden dramatisch of vervreemdend toegepast.
Composities tonen vaak een overdaad aan beweging, kleur en decoratie. De kunst is intellectueel, soms esoterisch, en spreekt vooral kenners aan. Religieuze en mythologische scènes krijgen een theatrale en soms raadselachtige invulling. Het maniërisme vormt de overgang tussen renaissance en barok.
Barok – ca. 1600–1720
Dramatische lichtwerking, emotie, religieuze pracht
Schilders:
Caravaggio (1571–1610)
Peter Paul Rubens (1577–1640)
Rembrandt van Rijn (1606–1669)
De barok is een expressieve, monumentale kunstvorm die ontstaat uit de katholieke contrareformatie. Kunstenaars willen het geloof krachtig overbrengen met dramatische scènes, licht-donkercontrasten en intense emoties. De schilderkunst is dynamisch, rijk van kleur en vol beweging. Composities zijn vaak asymmetrisch en gericht op het theatrale effect.
Barokke kunst benadrukt glorie, macht en goddelijke aanwezigheid, zowel in kerkelijke als wereldlijke context. Naast religieuze onderwerpen komen ook mythologie, portretten en stillevens tot bloei. Italië, Spanje en Vlaanderen zijn belangrijke centra van deze stijl.
Rococo – ca. 1720–1770
Lichte, sierlijke, decoratieve stijl
Schilders:
Jean-Honoré Fragonard (1732–1806)
François Boucher (1703–1770)
Antoine Watteau (1684–1721)
De rococo ontwikkelt zich in Frankrijk als een reactie op de monumentale barok. De stijl is licht, elegant, speels en gericht op het hofleven en plezier. Pastelkleuren, sierlijke lijnen en frivole thema’s domineren het beeld. Liefdesscènes, tuinen, idylles en mythologische vermaakmotieven komen vaak voor. In plaats van dramatiek heerst een sfeer van intimiteit, verfijning en gratie.
Rococo werkt goed in interieurs, met schilderijen die naadloos opgaan in de decoratie van paleizen. Hoewel de stijl later werd bekritiseerd als oppervlakkig, toont hij uitzonderlijk technisch meesterschap.
Neoclassicisme – ca. 1750–1830
Terugkeer naar klassieke idealen, eenvoud en orde
Schilders:
Jacques-Louis David (1748–1825)
Jean-Auguste-Dominique Ingres (1780–1867)
Anton Raphael Mengs (1728–1779)
Het neoclassicisme is een herwaardering van de klassieke oudheid, als reactie op de overdaad van de rococo. Kunstenaars zoeken naar eenvoud, heldere lijnen en rationele composities. De moraal, deugden en heldendaden van de Romeinse oudheid dienen als inspiratiebron.
Deze kunst is ernstig, educatief en vaak politiek geladen. De schilderstijl is koel, beheerst en benadrukt rede boven gevoel. Het neoclassicisme sluit aan bij de Verlichting en speelt een rol in revoluties en staatsvorming. Academische kunst vindt hier zijn hoogtepunt.
Romantiek – ca. 1800–1850
Expressie van emotie, natuur en het sublieme
Schilders:
Caspar David Friedrich (1774–1840)
Eugène Delacroix (1798–1863)
Francisco Goya (1746–1828)
De romantiek stelt gevoel, verbeelding en het individuele centraal, als tegenhanger van de rationele Verlichting. Schilders keren zich naar de natuur, het sublieme landschap, het mystieke verleden en menselijke passie. Stormen, ruïnes, verre oorden en historische drama’s komen veel voor. De stijl varieert van lyrisch tot dramatisch, van teder tot heroïsch. Licht en kleur worden expressief ingezet, zonder gebonden te zijn aan academische regels. Romantische kunst wil ontroeren, meeslepen en een innerlijke waarheid tonen. Het is een kunst van vrijheid, verlangen en existentiële diepgang.
Hudson River School – ca. 1825–1875
Romantische landschappen in Amerika
Schilders:
Thomas Cole (1801–1848)
Frederic Edwin Church (1826–1900)
Albert Bierstadt (1830–1902)
De Hudson River School is de eerste grote schilderstroming in de Verenigde Staten, ontstaan uit een romantische visie op de Amerikaanse wildernis. Kunstenaars tonen majestueuze, vaak ongerepte landschappen als symbool van nationale trots en goddelijke schepping. Het sublieme – een mengeling van schoonheid en ontzag – staat centraal.
Lichtval, weerspiegelingen en dramatische luchten versterken het spirituele karakter van de natuur. De schilderijen zijn realistisch, maar ook idealiserend: mensen worden vaak klein afgebeeld, ondergeschikt aan het landschap. De school is nauw verbonden met het transcendentalisme van Emerson en Thoreau. De beweging markeert het begin van de Amerikaanse kunstidentiteit.
Realisme – ca. 1840–1880
Weergave van het gewone leven zonder idealisering
Schilders:
Gustave Courbet (1819–1877)
Jean-François Millet (1814–1875)
Honoré Daumier (1808–1879)
Het realisme komt op in Frankrijk na 1840 als reactie op de idealisering van romantiek en classicisme. Kunstenaars tonen arbeiders, boeren, stedelingen en alledaagse taferelen zonder opsmuk of symboliek. De stijl is sober, direct en vaak maatschappijkritisch. Schilders proberen het leven te tonen zoals het is, inclusief armoede en vermoeidheid. Realistische kunst weerspiegelt de opkomst van de journalistiek en sociale bewustwording. Het is ook een reactie op industrialisatie en de veranderende sociale orde. Realisme effent het pad voor zowel impressionisme als sociaal geëngageerde kunst.
Préraphaëlieten – vanaf 1848
Britse groep die terugkeert naar detail vóór Raphael
Schilders:
Dante Gabriel Rossetti zijn bekendste schilderijen (1828–1882)
John Everett Millais (1829–1896)
William Holman Hunt (1827–1910)
De Préraphaëlieten vormen een Engelse kunstenaarsgroep die zich in 1848 afzet tegen de academische kunst van hun tijd. Ze willen terug naar de helderheid, spiritualiteit en gedetailleerde weergave van Italiaanse kunst vóór Raphael. Hun werk is minutieus uitgewerkt, met heldere kleuren en veel symboliek. Ze schilderen religieuze thema’s, middeleeuwse verhalen, literatuur en vrouwenfiguren in dromerige composities. De stijl is zowel romantisch als nauwgezet realistisch. Flora, stoffen en natuurlijke elementen worden tot in perfectie weergegeven. De beweging heeft ook grote invloed op decoratieve kunst en latere symbolisten.
Japonisme – vanaf ca. 1860
Japanse invloeden op Europese schilderkunst
Schilders:
Claude Monet (1840–1926)
Edgar Degas (1834–1917)
James McNeill Whistler (1834–1903)
Japonisme ontstaat in Europa na de heropening van Japan in 1854, wat een stroom van Japanse prenten, lakwerk en stoffen teweegbrengt. Europese kunstenaars zijn gefascineerd door de asymmetrische composities, vlakke kleurvlakken en decoratieve patronen. Ze nemen elementen over zoals diagonale perspectieven, uitsnedes en aandacht voor natuurmotieven.
Deze invloeden doorbreken de westerse regels van perspectief en volume. Vooral impressionisten en symbolisten omarmen de Japanse esthetiek. Het leidt tot vernieuwing van de beeldtaal in schilderkunst, grafiek en toegepaste kunst. Japonisme is ook een voedingsbodem voor art nouveau.
Impressionisme – 1870s–1880s
Sfeer, licht, kleur en directe waarneming
Schilders:
Claude Monet (1840–1926)
Pierre-Auguste Renoir (1841–1919)
Camille Pissarro (1830–1903)
Het impressionisme ontstaat in Frankrijk als een revolutionaire stijl die het moment wil vangen. Kunstenaars schilderen buiten (‘en plein air’) en proberen licht, kleur en atmosfeer direct weer te geven. In plaats van strakke lijnen gebruiken ze snelle penseelstreken en onvermengde kleuren.
Onderwerpen zijn het moderne leven: tuinen, cafés, boulevards, treinen, water en mensen in beweging. Schaduwen worden niet grijs maar kleurrijk weergegeven. De schilderijen ogen onscherp van dichtbij, maar vormen een levendige indruk van verderaf. De stijl markeert een breuk met academische kunst en opent de deur naar modernisme.
Naturalisme – ca. 1880–1900
Nadruk op natuurgetrouwe observatie
Schilders:
Jules Bastien-Lepage (1848–1884)
Giovanni Fattori (1825–1908)
Émile Friant (1863–1932)
Het naturalisme is verwant aan het realisme, maar gaat nog verder in de objectieve weergave van mens en natuur. Kunstenaars laten persoonlijke stijl achterwege en proberen hun onderwerpen wetenschappelijk precies te observeren. Vooral het boerenleven, werk, armoede en landschappen worden zonder idealisering weergegeven. De stijl is gedetailleerd, sober en vaak monochroom.
Naturalistische kunst weerspiegelt het positivisme van de 19e eeuw en sluit aan bij de romans van Zola of de sociologie van Comte. Het genre stelt ook maatschappelijke misstanden aan de kaak. Tegelijk leidt het naturalisme tot nieuwe interesse in fotografie als hulpmiddel.
Pointillisme – 1883–1910
Kleine kleurstipjes volgens optische menging
Schilders:
Georges Seurat (1859–1891)
Paul Signac (1863–1935)
Henri-Edmond Cross (1856–1910)
Het pointillisme is een techniek waarbij schilderijen worden opgebouwd uit kleine, zuivere stipjes kleur. Deze kleuren mengen zich optisch in het oog van de toeschouwer, wat zorgt voor helderheid en vibratie. De methode is gebaseerd op wetenschappelijke kleurtheorieën en wordt ook wel divisionisme genoemd.
Composities zijn statischer dan bij het impressionisme, maar uiterst zorgvuldig opgebouwd. Het licht blijft een belangrijk thema, net als het dagelijks leven en natuur. De stijl vraagt geduld, precisie en discipline. Pointillisme inspireert latere abstracte en conceptuele stromingen.
Postimpressionisme – 1885–1910
Persoonlijke stijlen na het impressionisme
Schilders:
Vincent van Gogh (1853–1890)
Paul Cézanne (1839–1906)
Paul Gauguin (1848–1903)
Het postimpressionisme is geen vaste stijl, maar een verzamelnaam voor kunstenaars die na het impressionisme een eigen richting inslaan. Ze behouden het kleurgebruik en het licht, maar zoeken meer structuur, symboliek of expressie. Sommigen benaderen kleur analytisch, anderen juist emotioneel of decoratief.
Persoonlijke visie staat centraal, wat leidt tot uiteenlopende stijlen. De beweging vormt de brug naar modernisme, met invloed op fauvisme, expressionisme en kubisme. De thema’s zijn gevarieerd: landschap, portret, mythologie en innerlijke werelden. Het postimpressionisme markeert het begin van de moderne schilderkunst.
Les Nabis – ca. 1890
Franse groep met decoratieve en symbolische stijl
Schilders:
Pierre Bonnard (1867–1947)
Édouard Vuillard (1868–1940)
Maurice Denis (1870–1943)
Les Nabis is een avant-gardistische groep jonge Franse kunstenaars die de schilderkunst willen vernieuwen vanuit spiritualiteit en decoratie. Ze verwerpen academische conventies en laten zich inspireren door japonisme, symbolisme en Paul Gauguin. De stijl is vlak, met duidelijke contouren, matte kleuren en ornamentale vormen.
Thema’s zijn vaak religieus, mystiek of poëtisch van aard. Les Nabis zoeken een synthese tussen schilderkunst en toegepaste kunst – veel van hen ontwerpen ook meubels, wandtapijten of glasramen. Ze zien zichzelf als ‘profeten’ van een nieuwe esthetiek. Hun werk vormt een schakel tussen symbolisme en modernisme.
Art nouveau – ca. 1890–1910
Decoratieve stijl met vloeiende lijnen en natuurvormen
Schilders:
Alphonse Mucha (1860–1939)
Gustav Klimt (1862–1918)
Jan Toorop (1858–1928)
Art Nouveau is een sierlijke, totaalesthetische stijl die kunst, architectuur en design verenigt. In de schilderkunst komen vloeiende lijnen, plantmotieven, vrouwenfiguren en symboliek veelvuldig voor. Kunstenaars streven naar harmonie tussen mens en natuur en verzetten zich tegen massaproductie. De stijl is sterk decoratief, met invloeden uit het Japonisme en middeleeuwse kunst.
Figuur en ornament versmelten tot een geheel. Art Nouveau is kosmopolitisch, met belangrijke centra in Parijs, Brussel, Wenen en Praag. Hoewel de stijl kort bloeit, beïnvloedt hij latere modernisten en grafisch ontwerp.
Orientalisme – 19e eeuw
Westerse romantisering van Oosterse culturen
Schilders:
Jean-Léon Gérôme (1824–1904)
Eugène Delacroix (1798–1863)
John Frederick Lewis (1804–1876)
Oriëntalisme is een westerse fascinatie voor Oosterse culturen, vaak geïdealiseerd en sensueel voorgesteld. Kunstenaars reizen naar het Midden-Oosten, Noord-Afrika en Azië en verwerken hun impressies in rijke, kleurrijke composities. Deze schilderijen combineren documentaire details met theatrale of exotische verbeelding.
Oriëntalistische kunst weerspiegelt westerse macht en verlangen. Licht, kleur en textiel worden virtuoos weergegeven. Het genre is geliefd bij burgerlijke verzamelaars, maar tegenwoordig ook kritisch bekeken. Het levert tegelijk een schat aan beelden op van het ‘gefantaseerde Oosten’.
Symbolisme – eind 19e eeuw
Verbeelding van het innerlijke en het mythische
Schilders:
Odilon Redon (1840–1916)
Gustave Moreau (1826–1898)
Fernand Khnopff (1858–1921)
Het symbolisme richt zich op het innerlijke, het onbewuste en het spirituele. In plaats van zichtbare werkelijkheid tonen kunstenaars dromen, mythen, poëzie en religieuze visioenen. De stijl varieert van sierlijk en mysterieus tot duister en visionair. Kleuren en vormen dragen diepere betekenissen. Symbolisten zoeken de ziel van de dingen achter hun verschijning. Hun werk sluit aan bij decadente literatuur en oosterse filosofie. Het symbolisme is een voorloper van het surrealisme en abstractie.
Die Brücke – vanaf 1905
Duitse expressionisten, rauwe kleuren en vormen
Schilders:
Ernst Ludwig Kirchner (1880–1938)
Erich Heckel (1883–1970)
Karl Schmidt-Rottluff (1884–1976)
Die Brücke (‘De Brug’) is een Duitse expressionistische groep opgericht in Dresden in 1905. Ze streven naar een nieuwe, directe en instinctieve kunst die breekt met academische tradities. Hun schilderijen zijn fel, hoekig, ongeraffineerd en vaak provocerend.
Ze tonen stadsleven, naakten, natuur en emoties in ruwe, krachtige vormen. De stijl weerspiegelt maatschappelijke onrust, vervreemding en een zoektocht naar vrijheid. Houtsneden en primitieve kunst zijn belangrijke inspiratiebronnen. Die Brücke legt de basis voor het expressionisme in Duitsland.
Expressionisme – vanaf ca. 1905
Heftige kleuren en emoties
Schilders:
Egon Schiele (1890–1918)
Emil Nolde (1867–1956)
Chaim Soutine (1893–1943)

Sitzende Frau mit hochgezogenem Knie o. Donna Seduta / Liggende vrouw met groene kousen (1917) – Egon Schiele
Het expressionisme wil gevoelens en innerlijke beleving tot uitdrukking brengen, in plaats van uiterlijke werkelijkheid. Kleuren worden ongewoon ingezet: fel, onnatuurlijk en emotioneel geladen. De vormen zijn vaak hoekig, overdreven of verstoord.
Expressionistische kunst is subjectief, intens en vaak sociaal of politiek geladen. Het ontstaan hangt samen met urbanisatie, oorlogsdreiging en geestelijke onrust. Zowel in Duitsland als Frankrijk, Oostenrijk en Scandinavië vindt de stroming aanhang. Expressionisme beïnvloedt later ook film, theater en architectuur.
Fauvisme – 1905–1910
Felle kleuren, spontane toets
Schilders:
Henri Matisse (1869–1954)
André Derain (1880–1954)
Maurice de Vlaminck (1876–1958)
Het fauvisme is een Franse stroming die kleur centraal stelt als expressiemiddel. Fauvisten gebruiken felle, niet-natuurlijke kleuren, vaak in grote vlakken en met grove penseelstreken. De vormen zijn vereenvoudigd of vervormd om expressie te versterken.
De stroming ontstaat rond Henri Matisse en André Derain en wordt aanvankelijk belachelijk gemaakt (“fauves” = ‘wilde beesten’). De onderwerpen zijn traditioneel – portret, landschap, naakt – maar de uitvoering radicaal. Fauvisme markeert de bevrijding van kleur in de schilderkunst. De invloed ervan leeft voort in expressionisme en abstractie.
Kubisme – 1907–1914
Geometrische vormen, meerdere gezichtspunten
Schilders:
Pablo Picasso (1881–1973)
Georges Braque (1882–1963)
Juan Gris (1887–1927)
Het kubisme is een revolutionaire stroming die de traditionele perspectiefregels doorbreekt. Objecten worden tegelijk vanuit meerdere gezichtspunten afgebeeld, wat leidt tot gefragmenteerde en geometrische vormen.
De schilderijen tonen vaak stillevens, figuren of steden, opgebouwd uit vlakken en lijnen. Er zijn twee fasen: analytisch kubisme (grijs-bruin, complex) en synthetisch kubisme (kleuriger, met collages). De stijl verbeeldt meer een idee dan een directe waarneming. Kubisme beïnvloedt vele andere stromingen, van futurisme tot constructivisme. Het wordt gezien als het begin van de moderne kunst.
Futurisme – 1909–1916
Beweging, snelheid, technologie
Schilders:
Umberto Boccioni (1882–1916)
Giacomo Balla (1871–1958)
Gino Severini (1883–1966)
Het futurisme ontstaat in Italië en verheerlijkt snelheid, technologie, energie, machines en oorlog. Kunstenaars willen de dynamiek van het moderne leven vastleggen met ritme, herhaling en krachtlijnen. Beweging staat centraal: auto’s, stoomtreinen, lopende mensen.
De stijl is hoekig, pulserend en explosief van vorm en kleur. Futuristen verwerpen traditie en idealiseren de toekomst. Hun manifesten zijn provocatief en agressief. Futurisme eindigt met de Eerste Wereldoorlog, maar blijft invloedrijk in design, film en typografie.
Abstracte kunst – vanaf 1910
Kunst los van herkenbare vormen
Schilders:
Wassily Kandinsky (1866–1944)
Kazimir Malevitsj (1879–1935)
František Kupka (1871–1957)
Abstracte kunst laat herkenbare vormen los en concentreert zich op kleur, lijn, vorm en ritme. De werkelijkheid wordt niet afgebeeld, maar vertaald in zuivere visuele elementen. Deze benadering ontstaat vanuit een spiritueel, filosofisch of formeel streven. Abstractie kan geometrisch, expressief, lyrisch of systematisch zijn.
De stroming groeit internationaal en kent vele vertakkingen. Abstractie stelt fundamentele vragen over de rol van kunst, representatie en betekenis. Ze vormt de basis voor veel 20e-eeuwse avant-gardes.
Der Blaue Reiter – 1911
Duitse spirituele abstractie rond Kandinsky en Marc
Schilders:
Wassily Kandinsky (1866–1944)
Franz Marc (1880–1916)
August Macke (1887–1914)
Der Blaue Reiter is een kunstenaarsgroep uit München, opgericht in 1911 door Kandinsky en Franz Marc. Ze zoeken naar een spirituele dimensie in kunst via kleur, vorm en abstractie. De natuur wordt gestileerd, vervormd of volledig losgelaten. Kleuren krijgen symbolische of muzikale waarde. De groep is sterk beïnvloed door muziek, volkskunst en oosterse filosofie.
Hun werk ligt aan de basis van abstracte en expressionistische kunst. De groep valt uiteen met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog.
Rayonisme – ca. 1911–1914
Russische stroming gebaseerd op lichtstralen
Schilders:
Michail Larionov (1881–1964)
Natalja Gontsjarova (1881–1962)
Ilia Zdanevich (1894–1975)
Rayonisme is een korte, experimentele stroming in Rusland waarin licht en straling de basis vormen voor abstracte schilderkunst. Kunstenaars proberen niet objecten, maar de ‘stralen’ van licht rondom objecten te vangen. De werken tonen dynamische lijnen, overlappende vlakken en glinsterende kleuren. Rayonisme is een overgang tussen futurisme, kubisme en suprematisme.
Het wordt sterk beïnvloed door wetenschap, fotografie en elektromagnetisme. Hoewel kort van duur, legt het de basis voor verdere abstractie in Rusland. Rayonisme is vooral bekend via de kunstenaars Larionov en Gontsjarova.
Synchromisme – ca. 1912
Amerikaanse abstracte kunst gebaseerd op kleurharmonie
Schilders:
Stanton Macdonald-Wright (1890–1973)
Morgan Russell (1886–1953)
Patrick Henry Bruce (1881–1936)
Synchromisme is een abstracte kunststroming ontwikkeld in Parijs door twee Amerikanen, gebaseerd op muzikale kleurharmonie. De naam verwijst naar het idee dat kleuren kunnen ‘zingen’ zoals muzieknoten. Schilderijen bestaan uit ritmische kleurvlakken die beweging en structuur suggereren.
De stijl is verwant aan orphisme, maar met een strengere opbouw. Synchromisten gebruiken vaak cirkels, spiralen en diagonalen om dynamiek te creëren. De beweging blijft beperkt in omvang, maar is invloedrijk in vroege Amerikaanse modernisme. Ze benadrukt kunst als pure vorm, zonder verhalende inhoud.
Orphisme – ca. 1912–1914
Kleurige abstractie rond Delaunay
Schilders:
Robert Delaunay (1885–1941)
Sonia Delaunay (1885–1979)
František Kupka (1871–1957)
Orphisme is een kleurrijke, abstracte schilderstijl ontwikkeld door Robert en Sonia Delaunay. De stijl gebruikt kleur en ritme als zelfstandige elementen, zonder representatie. Net als bij muziek draait het om harmonie, vibratie en dynamiek.
\De schilderijen zijn opgebouwd uit overlappende cirkels, schijven en vlakken in felle kleuren. Orphisme ontstaat uit het kubisme maar kiest voor meer vrijheid en poëzie. Het sluit aan bij ideeën van simultane contrasten in kleur. Orphisme heeft invloed op abstractie, futurisme en design.
Suprematisme – ca. 1913–1920
Russische abstractie met zuivere vormen (Malevitsj)
Schilders:
Kazimir Malevitsj (1879–1935)
El Lissitzky (1890–1941)
Ivan Puni (1892–1956)
Suprematisme is een radicale Russische kunstvorm die alle herkenbare voorstelling loslaat. Kazimir Malevitsj introduceert het met zijn “Zwarte vierkant” als zuiver beeld. De schilderijen bestaan uit cirkels, rechthoeken en kruisen in wit, zwart, rood of blauw.
Suprematisme wil de ‘suprematie van het gevoel’ boven de zichtbare wereld tonen. Het is geometrisch, spiritueel en ideologisch geladen. De stroming markeert het begin van volledige abstractie. Na de revolutie wordt suprematisme onderdrukt door het opkomende socialistisch realisme.
Vorticisme – 1914–1918
Brits futurisme met abstract-mechanische vormen
Schilders:
Wyndham Lewis (1882–1957)
Edward Wadsworth (1889–1949)
Henri Gaudier-Brzeska (1891–1915)
Vorticisme is een Britse avant-gardebeweging die futurisme, kubisme en abstractie mengt. De naam komt van het ‘vortex’ – het energieke middelpunt van moderne kracht. Kunstwerken tonen mechanische vormen, diagonalen, cirkels en vlakken in een strakke, harde stijl.
Vorticisten zijn kritisch op de emotionele inslag van andere modernisten en kiezen voor koele, rationele abstractie. Ze publiceren het tijdschrift BLAST met manifesten en beeldmateriaal. De stroming verdwijnt snel door de Eerste Wereldoorlog. Het is een van de weinige Britse bijdragen aan de Europese avant-garde.
Constructivisme – vanaf 1915
Russische geometrische kunst met maatschappelijke functie
Schilders:
El Lissitzky (1890–1941)
Aleksandr Rodtsjenko (1891–1956)
Lyubov Popova (1889–1924)
Constructivisme ontstaat in Rusland rond 1915, met het idee dat kunst functioneel en sociaal moet zijn. In plaats van schilderijen maken kunstenaars ontwerpen voor affiches, architectuur, kleding en film. De stijl is strak, geometrisch, industrieel en gericht op technologie.
Constructivisten geloven in kunst als bouwwerk (‘constructie’) en als motor van vooruitgang. Ze gebruiken lijnen, vlakken, diagonalen en typografie als autonome elementen. Na de revolutie wordt de beweging ingezet voor propaganda, maar later onderdrukt door het regime. Constructivisme beïnvloedt het modernisme wereldwijd.
Dadaïsme – 1916–1924
Antikunst, absurditeit, maatschappijkritiek
Kunstenaars:
Marcel Duchamp (1887–1968)
Hannah Höch (1889–1978)
Tristan Tzara (1896–1963)
Het dadaïsme ontstaat tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zürich als een schreeuw tegen de absurditeit van oorlog en logica. Dada-kunst is speels, provocerend, destructief en vaak zinloos – met opzet. Collages, readymades, nonsensteksten en performances zijn typische vormen. Dadaïsten keren zich tegen traditie, schoonheid en het kunstestablishment.
De stroming is internationaal: Zürich, Berlijn, Parijs, New York. Hoewel kort, heeft Dada blijvende invloed op surrealisme, conceptuele kunst en performance. Dada bevraagt: wat is kunst eigenlijk?
Neue Sachlichkeit – ca. 1920–1933
Koele, kritische schilderkunst in Weimar-Duitsland
Magisch realisme – ca. 1920s–heden
Schilderstijl waarin realistische voorstellingen worden vermengd met mysterieuze, droomachtige of bovennatuurlijke elementen
Schilders:
Pyke Koch (1901–1991)
Carel Willink (1900–1983)
Paul Delvaux (1897–1994)
Het magisch realisme combineert realistische weergave met mysterieuze, onverklaarbare of surrealistische elementen. De scènes ogen helder en overtuigend, maar bevatten een subtiele vervreemding. Het alledaagse wordt geladen met iets bovennatuurlijks of symbolisch, zonder expliciete verklaring. Tijd, ruimte en logica worden discreet doorbroken. De stijl is vaak technisch verfijnd, met heldere kleuren en scherpe details. In Europa is de stroming vooral populair in Nederland, België en Duitsland. Ze blijft actueel, ook in hedendaagse figuratieve schilderkunst.
Purisme – 1920s
Strakke naoorlogse variant op kubisme in Frankrijk
Schilders:
Amédée Ozenfant (1886–1966)
Le Corbusier (1887–1965)
Fernand Léger (1881–1955)
Purisme ontstaat na de Eerste Wereldoorlog als een reactie op de wildheid van het kubisme. Kunstenaars streven naar eenvoud, orde en helderheid, geïnspireerd door klassieke vormen. Ze schilderen gestileerde objecten, stillevens en architectuur in gladde, geometrische composities. De kleuren zijn sober, de lijnen strak en de vormen herkenbaar.
Puristen zoeken een universele, rationele beeldtaal. De stroming sluit aan bij het functionalisme in architectuur en design. Hoewel kort van duur, vormt purisme een brug tussen kubisme en modernistisch design.
Mexicaanse muralisten – 1920s–1950s
Politieke muurschilderkunst in Mexico
Schilders:
Diego Rivera (1886–1957)
José Clemente Orozco (1883–1949)
David Alfaro Siqueiros (1896–1974)
Na de Mexicaanse Revolutie (1910–1920) ontstaan grootschalige muurschilderingen die nationale geschiedenis, sociale strijd en cultuur verbeelden. De kunst is monumentaal, publiek en toegankelijk voor iedereen. De stijl is figuratief, verhalend en vaak symbolisch. Muralisten gebruiken heldere kleuren, heroïsche figuren en dramatische composities.
Ze combineren Europese invloeden met precolumbiaanse vormen en revolutionaire inhoud. De schilderingen zijn te vinden in overheidsgebouwen, scholen en openbare ruimtes. De beweging inspireert kunstenaars wereldwijd met zijn sociale en didactische rol.
Surrealisme – vanaf 1924
Droombeelden, het onderbewuste
Schilders:
Salvador Dalí (1904–1989)
René Magritte (1898–1967)
Max Ernst (1891–1976)
Surrealisme ontwikkelt zich uit Dada, maar richt zich op de verbeelding van dromen en het onderbewuste. Sigmund Freuds psychoanalyse is een belangrijke inspiratiebron. Schilders creëren vervreemdende scènes, waarin logica wordt opgeheven en realiteit droomachtig wordt. Voorwerpen worden vergroot, verplaatst of samengevoegd tot onmogelijke situaties.
Surrealisten geloven dat het onderbewuste toegang geeft tot een diepere waarheid. Humor, angst, erotiek en poëzie gaan hand in hand. De stijl is zowel illusionistisch als spontaan en experimenteel.
Socialistisch realisme – ca. 1930–1980
Officiële kunststijl in Sovjet-Unie; realistisch en ideologisch
Outsider art – vanaf 1940s
Kunst van buiten het officiële circuit; verwant aan Art brut
Abstract expressionisme – ca. 1945–1960s
Amerikaanse schilderstijl met groot formaat en gebaren
Art brut – vanaf ca. 1945
Ruwe, instinctieve kunst van buitenstaanders
Schilders:
Jean Dubuffet (1901–1985)
Adolf Wölfli (1864–1930)
Augustin Lesage (1876–1954)
Art brut betekent ‘rauwe kunst’ en verwijst naar werk van kinderen, psychiatrische patiënten en autodidacten. Deze kunstenaars zijn ongehinderd door opleiding of regels, wat leidt tot pure, ongefilterde expressie. Jean Dubuffet benoemt en verzamelt deze kunstvorm als tegenwicht voor elitaire academische kunst.
De stijl is vaak primitief, obsessief gedetailleerd of ritmisch herhalend. Materialen zijn onconventioneel: hout, afval, karton, modder. Art brut toont wat ‘van binnenuit’ komt: angsten, verlangens, mythes. Het inspireert later outsider art, graffiti en street art.
Lyrische abstractie – vanaf 1945
Emotionele, vrije abstractie
Schilders:
Hans Hartung (1904–1989)
Pierre Soulages (1919–2022)
Georges Mathieu (1921–2012)
Lyrische abstractie ontstaat na de Tweede Wereldoorlog als emotionele tegenhanger van geometrische abstractie. Schilders laten zich leiden door gevoel, intuïtie en beweging. De verf wordt spontaan aangebracht: met kwast, doek, handen of druppels.
Het werk is vaak grootschalig en fysiek: de handeling zelf is onderdeel van het resultaat. Lyrische abstractie is verwant aan het Amerikaanse abstract expressionisme. Kleuren vloeien, botsen of stromen en drukken stemming of psyche uit. De kunst staat los van rationele constructies en is radicaal subjectief.
CoBrA – 1948–1951
Cobra is een experimentele, expressieve en kleurrijke kunststroming met kindlijke vormen en een rebelse, internationale geest.
Schilders:
Karel Appel (1921–2006)
Asger Jorn (1914–1973)
Constant Nieuwenhuys (1920–2005)
CoBrA is een experimentele Europese kunstenaarsgroep, genoemd naar de steden Copenhagen, Brussels en Amsterdam. De stijl is spontaan, kinderlijk, kleurrijk en expressief. Kunstenaars werkten samen en lieten zich inspireren door volkskunst, primitivisme en kindertekeningen.
De schilderijen tonen fabelachtige dieren, fantasiewezens, grillige lijnen en ruwe texturen. CoBrA was kortstondig, maar had een blijvende invloed op naoorlogse kunst in Europa. Het collectief stond voor vrijheid, verbeelding en een afkeer van academisme. Ze werkten ook met poëzie en collectieve projecten.
Color field painting – ca. 1950–1970
Grote vlakken pure kleur, vaak spiritueel geladen
Hard-edge painting – vanaf 1950
Abstractie met scherpe kleurvlakken en randen
Schilders:
Ellsworth Kelly (1923–2015)
Frank Stella (1936–2024)
Al Held (1928–2005)
Hard-edge painting is een stroming binnen de abstracte kunst waarbij vormen worden afgebakend door strakke, scherpe lijnen. Kleuren zijn vaak egaal en fel, zonder schaduw of dieptewerking. De schilderijen ogen koel, helder en geometrisch.
Deze stijl is een reactie op de expressieve, intuïtieve abstractie van lyrische kunstenaars. Composities zijn vaak symmetrisch, mathematisch of op kleurcontrasten gebaseerd. Het minimalisme en kleurveldschilderkunst staan ermee in verbinding. De werken zijn visueel krachtig, maar emotioneel terughoudend.
Pop art – ca. 1955–1975
Popart is een kleurrijke, ironische kunststroming die alledaagse beelden, massaproductie en populaire cultuur verheft tot kunst.
Schilders:
Andy Warhol (1928–1987)
Roy Lichtenstein (1923–1997)
Richard Hamilton (1922–2011)
Popart is een kunststroming die elementen uit de populaire cultuur – zoals reclame, stripverhalen en beroemdheden – verwerkt in de schilderkunst. Kunstenaars gebruiken felle kleuren, herhaling, zeefdruktechniek en massaproductiebeelden.
Ze reflecteren kritisch of ironisch op consumptiemaatschappij, media en roem. De stijl oogt plat, grafisch en toegankelijk. Popart ontstond in Groot-Brittannië en bloeide vooral op in de VS. Ze is nauw verbonden met het tijdperk van televisie, glamour en commercie. Popart was invloedrijk in mode, design en postmoderne beeldtaal.
Op art – vanaf 1955
Optische illusies en visuele effecten
Kunstenaars:
Victor Vasarely (1906–1997)
Bridget Riley (1931– )
Jesús Rafael Soto (1923–2005)
Op Art (optical art) is een abstracte kunstvorm die speelt met visuele illusies. Door patronen, lijnen en kleurcontrasten lijkt het beeld te bewegen of te trillen. De kijker wordt actief betrokken: het oog wordt bedrogen. Deze kunstvorm is visueel spectaculair, maar inhoudelijk vaak neutraal of conceptueel.
Op Art is populair in de jaren 60 en wordt vaak in design en mode toegepast. De stroming is nauw verbonden met perceptie en wetenschappelijke optica. Op Art is verwant aan kinetische kunst.
Minimal art ca. 1960–1975
Reductie tot vormen, kleuren, patronen
Conceptuele kunst – vanaf 1960
Het idee is belangrijker dan het object
Kunstenaars:
Sol LeWitt (1928–2007)
Joseph Kosuth (1945– )
Lawrence Weiner (1942–2021)
Conceptuele kunst draait om het idee achter het kunstwerk, niet om het kunstwerk zelf. Het eindproduct kan een tekst, schema, foto, object of zelfs alleen een gedachte zijn. De uitvoering is vaak eenvoudig, neutraal of herhaalbaar. Conceptuele kunst stelt vragen over kunst, auteurschap, context en betekenis. Het is kritisch, analytisch en vaak filosofisch van aard. Deze kunstvorm ontstond als reactie op de materialiteit van eerdere stromingen. Conceptuele kunstenaars beschouwen kunst als taal of denkvorm.
Video art / Mail art / Fluxus – vanaf 1960
Experimentele, vaak procesmatige kunstvormen
Kunstenaars:
Nam June Paik (1932–2006)
Yoko Ono (1933– )
Ray Johnson (1927–1995)
Deze stromingen verleggen de grenzen van kunst naar proces, participatie en communicatie. Video art gebruikt televisie en film als nieuw medium. Mail art bestaat uit kunstwerken die via de post worden verspreid en draait om uitwisseling en netwerk. Fluxus is een internationale beweging van happenings, performances en absurdistische interventies.
De nadruk ligt op tijdelijk, collectief, goedkoop en vaak humoristisch werk. Kunst is hier niet het object, maar het moment of de interactie. Deze stromingen vormen de basis van hedendaagse performance en mediakunst.
Chicano Art Movement – vanaf 1960s
Mexicaans-Amerikaanse kunst in de VS
Kunstenaars:
Judy Baca (1946– )
Carlos Almaraz (1941–1989)
Rupert García (1941– )
De Chicano Art Movement ontstaat in de context van de burgerrechtenstrijd van Mexicaans-Amerikanen. Kunstenaars gebruiken muralisme, grafiek en beeldende kunst om hun cultuur, geschiedenis en strijd zichtbaar te maken. Chicano-kunst is vaak politiek, spiritueel en collectief van aard. Thema’s zijn identiteit, migratie, familie, religie en sociaal onrecht. De stijl combineert Mexicaanse tradities met popcultuur en graffiti. Kunstenaars werken vaak in gemeenschappen, op muren en in publieke ruimtes. Deze beweging is zowel cultureel als activistisch belangrijk.
Hyperrealisme – vanaf ca. 1970
Extreem realistische schilderkunst, fotografisch
Kunstenaars:
Chuck Close (1940–2021)
Audrey Flack (1931– )
Richard Estes (1932– )
Hyperrealisme is een schilderstijl die zo gedetailleerd en nauwkeurig is dat het lijkt op een foto. Kunstenaars vergroten details, belichting en huidtextuur tot in het extreme. Het resultaat is vaak oncomfortabel, klinisch of bevreemdend.
De techniek is ambachtelijk en perfectionistisch. Thema’s zijn banale voorwerpen, portretten, stadsgezichten of winkeletalages. Hyperrealisme ontstaat als reactie op abstracte kunst. Het zet de relatie tussen waarneming en werkelijkheid op scherp.
Support/Surface – 1970s
Franse analyse van het schilderij als object
Kunstenaars:
Claude Viallat (1936– )
Daniel Dezeuze (1942– )
Noël Dolla (1945– )
Support/Surface is een Franse stroming die het schilderij analyseert als fysiek object: doek, drager, frame. Kunstenaars ontleden het medium tot zijn onderdelen en tonen de constructie expliciet. Ze verven op ongeprepareerd doek, gebruiken opengewerkte kaders of niet-gefixeerde stoffen.
De kunst wordt abstract, systematisch en theoretisch. Er is een politieke dimensie: afwijzing van het commerciële kunstobject. De nadruk ligt op proces, structuur en materiaal. Het is schilderkunst over schilderkunst.
Aboriginal dot painting – vanaf 1970s
Traditionele en symbolische schilderkunst met stippen
Kunstenaars:
Emily Kame Kngwarreye (c. 1910–1996)
Clifford Possum Tjapaltjarri (1932–2002)
Johnny Warangkula Tjupurrula (c. 1925–2001)
Deze Australische schilderstijl gebruikt duizenden stippen om verhalen, landkaarten en mythische thema’s weer te geven. De techniek komt voort uit rotstekeningen en lichaamsschildering, vertaald naar doek. De motieven zijn abstract, maar vaak verbonden met de “Dreamtime” – de spirituele oorsprong van alles. Kleuren zijn natuurlijk: oker, zwart, wit, rood, geel.
De schilderkunst is cultureel en spiritueel erfgoed van Aboriginal-gemeenschappen. Ze wordt vaak collectief gemaakt en kent heilige regels. De stijl is wereldwijd erkend maar blijft sterk verbonden met de gemeenschap.
Neo-expressionisme ca. 1975–1990
Terugkeer naar figuratie, heftige kleuren en emoties
Transavantgarde – vanaf ca. 1980
Italiaanse terugkeer naar expressieve figuratie
Kunstenaars:
Sandro Chia (1946– )
Francesco Clemente (1952– )
Enzo Cucchi (1949– )
De Transavantgarde is een Italiaanse reactie op de conceptuele kunst en minimal art. Kunstenaars keren terug naar schilderkunst, emotie, narratief en expressie. Ze gebruiken figuratie, symboliek, mythologie en persoonlijke verhalen. De stijl is energiek, kleurrijk en eclectisch. Er wordt gespeeld met kunstgeschiedenis, kitsch en spiritualiteit. Transavantgarde is postmodern: bewust van stijl, ironie en toe-eigening. De beweging verspreidt zich ook buiten Italië.
Neo-geo – 1980s
Nieuwe geometrische abstractie, soms ironisch of theoretisch
Kunstenaars:
Peter Halley (1953– )
Ashley Bickerton (1959–2022)
Jeff Koons (1955– ) (in vroege fase beïnvloed)
Neo-geo, of Neo-Geo(metrisch), combineert de strakke vormen van minimal art met kritische reflectie op consumptie en technologie. Kunstenaars gebruiken geometrie, herhaling en industriële esthetiek, maar met afstand en ironie. De stijl oogt koel, mathematisch en conceptueel.
Het is verwant aan popart en mediafilosofie. Neo-geo stelt vragen over authenticiteit, originaliteit en beeldcultuur. Veel werken zijn installaties of grote schilderijen zonder narratief. De beweging wordt sterk geassocieerd met New York in de jaren 80.
Street art – vanaf 1980s
Stedelijke schilderkunst, vaak politiek en tijdelijk
Kunstenaars:
Jean-Michel Basquiat (1960–1988)
Banksy (actief sinds jaren 1990; identiteit onbekend)
Shepard Fairey (1970– )
Street art ontstaat uit graffiti, maar evolueert tot een breed visueel vocabulaire op muren, deuren, metro’s en gebouwen. Kunstenaars gebruiken stencils, posters, sprays, stickers en interventies. De boodschap is vaak politiek, maatschappijkritisch of humoristisch.
De stad wordt canvas en galerie tegelijk. Street art is tijdelijk, illegaal of juist gelegaliseerd via muurschilderprojecten. De stijl is snel, direct en gericht op het publiek. Street art groeit uit tot een wereldwijde, invloedrijke beweging.
Digital painting – vanaf ca. 2000
Digitale technieken in schilderkunst
Kunstenaars:
David McLeod (1983– )
Android Jones (1977– )
Lois van Baarle (1989– ) (alias Loish, Nederland)
Digital painting gebruikt software en tekentabletten om schilderijen te maken zonder fysiek materiaal. Kunstenaars kunnen eindeloos experimenteren met kleur, textuur en compositie. De stijl varieert van fotorealisme tot abstractie, game-art tot conceptuele kunst. Digital painting is flexibel, reproduceerbaar en geschikt voor online verspreiding. Het sluit aan bij CGI, virtual reality en NFT-kunst. Grenzen tussen traditionele en digitale kunst vervagen. De beweging groeit snel door technologische ontwikkelingen en brede toegankelijkheid.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!